Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. snuffen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snuffen (Nederlands) in het Spaans

snuffen:

snuffen werkwoord (snuf, snuft, snufte, snuften, gesnuft)

  1. snuffen
    olfatear; husmear

Conjugations for snuffen:

o.t.t.
  1. snuf
  2. snuft
  3. snuft
  4. snuffen
  5. snuffen
  6. snuffen
o.v.t.
  1. snufte
  2. snufte
  3. snufte
  4. snuften
  5. snuften
  6. snuften
v.t.t.
  1. heb gesnuft
  2. hebt gesnuft
  3. heeft gesnuft
  4. hebben gesnuft
  5. hebben gesnuft
  6. hebben gesnuft
v.v.t.
  1. had gesnuft
  2. had gesnuft
  3. had gesnuft
  4. hadden gesnuft
  5. hadden gesnuft
  6. hadden gesnuft
o.t.t.t.
  1. zal snuffen
  2. zult snuffen
  3. zal snuffen
  4. zullen snuffen
  5. zullen snuffen
  6. zullen snuffen
o.v.t.t.
  1. zou snuffen
  2. zou snuffen
  3. zou snuffen
  4. zouden snuffen
  5. zouden snuffen
  6. zouden snuffen
en verder
  1. ben gesnuft
  2. bent gesnuft
  3. is gesnuft
  4. zijn gesnuft
  5. zijn gesnuft
  6. zijn gesnuft
diversen
  1. snuf!
  2. snuft!
  3. gesnuft
  4. snuffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor snuffen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
husmear snuffen besniffelen; besnuffelen; knorren; om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; ronken; sniffelen; snorren; snuffelen aan; struinen; zagen
olfatear snuffen besniffelen; besnuffelen; neus ophalen; sniffelen; snuffelen aan; snuiven