Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- smokkel:
- smokkelen:
-
Wiktionary:
- smokkel → contrabando
- smokkelen → contrabandear, matutear
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor smokkel (Nederlands) in het Spaans
smokkel:
-
de smokkel
el contrabando
Vertaal Matrix voor smokkel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contrabando | smokkel | sluikhandel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel; smokkelwaar |
Verwante woorden van "smokkel":
Wiktionary: smokkel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• smokkel | → contrabando | ↔ smuggling — an act of smuggling |
smokkelen:
-
smokkelen (sluikhandel; smokkelarij; smokkelhandel)
el contrabando
-
smokkelen
contrabandear-
contrabandear werkwoord
-
Conjugations for smokkelen:
o.t.t.
- smokkel
- smokkelt
- smokkelt
- smokkelen
- smokkelen
- smokkelen
o.v.t.
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelden
- smokkelden
- smokkelden
v.t.t.
- heb gesmokkeld
- hebt gesmokkeld
- heeft gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
v.v.t.
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
o.t.t.t.
- zal smokkelen
- zult smokkelen
- zal smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
o.v.t.t.
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
en verder
- ben gesmokkeld
- bent gesmokkeld
- is gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
diversen
- smokkel!
- smokkelt!
- gesmokkeld
- smokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor smokkelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contrabando | sluikhandel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel | smokkel; smokkelwaar |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contrabandear | smokkelen | zwart verhandelen |
Verwante woorden van "smokkelen":
Verwante definities voor "smokkelen":
Wiktionary: smokkelen
smokkelen
verb
-
wederrechtelijk goederen over een grens brengen om heffingen te ontduiken
- smokkelen → contrabandear; matutear