Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
caracol
|
huisjesslak; metaalslak; sintel; slak; steenkoolslak
|
spuuglok
|
caracol de metal
|
metaalslak; sintel; slak; steenkoolslak
|
|
charlatán
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
babbelaar; beunhaas; bluffer; charlatan; dikdoener; hol vat; keutelaar; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; knoeier; kwakzalver; kwebbel; leeg vat; leuteraar; leuterkous; opschepper; opscheppers; ouwehoer; pocher; praatjesmakers; prutser; rommelaar; snoever; snoevers; standwerker; windbuil; windbuilen; wonderdokter; zwammer; zwamneus; zwetser
|
cotorra
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
babbelaar; babbelaarster; keutelaar; kletser; kletskous; kletstante; leuteraarster; leuterkous; ouwehoer; zwamneus
|
escoria
|
huisjesslak; slak
|
geboefte; gebroed; gespuis; ijzerslak; ijzerslakken; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
parlanchines
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
babbelaar; babbelaars; klep; kletskop; kletskoppen; kletskous; kletskousen; kletsmajoor; kletsmajoors; kletsmajoren; kwebbel; leuteraar; zwammer; zwammers; zwetser
|
parlanchín
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
babbelaar; bluffer; dikdoener; flapuit; keutelaar; keuvelaar; klapekster; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kouter; kwebbel; leuteraar; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; prater; snoever; snoevers; spraakwaterval; theetante; windbuil; windbuilen; zwammer; zwetser
|
remolona
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
draler; drukster; lijntrekster; talmster; teut; treuzel; treuzelares
|
remolón
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
draler; druil; keutelaar; luiaard; luilak; luiwammes; slome; treuzelaar; zoutzak
|
tardona
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
laatkomer; talmster; teut; treuzel; treuzelares
|
tardón
|
hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous
|
laatkomer; slome; telaatkomer; treuzelaar; zoutzak
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
parlanchín
|
|
babbelachtig; babbelziek; flapuit; indiscreet; kletserig; kletsgraag; loslippig; mededeelzaam; praatgraag; praatziek; spraakzaam
|
remolón
|
|
aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend
|
tardón
|
|
aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend
|