Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pequeña
|
|
kleine
|
pequeño
|
|
kleine
|
pobre
|
|
arme drommel; armoedzaaiers; bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; ongelukkige; pauper; stakkerd; sukkelaar
|
tacaño
|
|
gierigaard; knibbelaar; krent; krentenweger; schraper; vangarm; vrek
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
delgaducho
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
berooid; broodmager; dun; fijn; fijngebouwd; gierig; inhalig; karig; krenterig; lang en dun; mager; pover; rank; schraal; schraperig; slank; spichtig; sprieterig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; vrekkig
|
enjuto
|
droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
luttel; weinig
|
enrarecido
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
bedompt; benauwd; drukkend; dun; ijl; muf; van geringe dichtheid
|
escaso
|
droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; bleekjes; in geringe mate; klein; luttel; nabije; pips; pover; schaars; slap; slapjes; wee; weinig; zeldzaam; ziekelijk; zwak
|
escuálido
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
graatachtig; graatmager; haaiachtig; haaiachtige; totaal vermagerd
|
exiguo
|
droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; bekaaid; dor; er bekaaid afkomen; gierig; inferieur; inhalig; krenterig; luttel; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; pover; schamel; schraal; schraperig; slecht; tweederangs; vrekkig; weinig; zwak
|
fino
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
dun; edelmoedig; effen; egaal; elegant; fijn; fijngebouwd; fijntjes; fijnzinnig; gelijk; genereus; geslepen; glad; gracieus; gul; lichtgebouwd; mild; plat; puntig; rank; royaal; ruimhartig; scherp gepunt; sierlijk; slank; slank en smal; strak; tenger; verfijnd; vlak; vlakuit; vrijgevig
|
flaco
|
droog; dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
berooid; broodmager; dor; dun; fijn; fijngebouwd; karig; lang en dun; mager; piekerig; pover; rank; schraal; slank; spichtig; spinachtig; sprieterig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd
|
flojo
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
beroerd; bleek; bleekjes; breekbaar; broos; deplorabel; ellendig; energieloos; flauw; flauwtjes; flets; fragiel; futloos; gammel; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; lamlendig; landerig; lijzig; log; loom; lusteloos; mals; mat; meelijwekkend; miserabel; niet stevig; onbeholpen; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; verschoten; wankel; wee; week; ziekelijk; zwak
|
frugal
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
frugaal; gierig; inhalig; krenterig; schraperig; vrekkig
|
frágil
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
bleekjes; breekbaar; broos; bros; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; iel; krakkemikkig; kwetsbaar; lichtgebouwd; pips; rank; slank; slap; slapjes; teder; teer; tenger; wankel; wee; wrak; ziekelijk; zwak
|
insignificante
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
armzalig; bescheiden; gering; karig; luttel; mager; miniem; minimaal; minste; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; onvolwaardig; pover; schamel; schraal; verwaarloosbaar; weinig
|
magro
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
armzalig; berooid; broodmager; dun; dun van gestalte; fijn; fijngebouwd; karig; lang en dun; luttel; mager; piekerig; pover; rank; schamel; schraal; slank; spichtig; spinachtig; sprietig; tenger; uitgemergeld; uitgeteerd; weinig
|
mediocre
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
alledaagse; doorsnee; gemiddeld; matig; medium; middelmatig; middelmatige; min; modaal; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes
|
menudo
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; petieterig; pover
|
minúsculo
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; bescheiden; gering; karig; luttel; mager; miniem; minimaal; minitueus; minste; minuscuul; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; petieterig; pover; schraal; weinig; zeer klein
|
mísero
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
armoedig; armzalig; bar; bekaaid; deerniswekkend; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; flodderig; haveloos; pover; rampzalig; rouwig; schamel; sjofel; sjofeltjes; treurig; verdrietig; verlopen
|
nulo
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; leeg; miniem; minitueus; nietig; nihil; nul; ongeldig; pover; zonder inhoud
|
parco
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
economisch; eenvoudig; luttel; matig; sober; spaarzaam; weinig; zuinig; zuinigjes
|
pequeña
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig; petieterig
|
pequeño
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
bekrompen; benepen; gemeen; kleingeestig; kleinzielig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niet hoog; onedel; petieterig
|
pobre
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bekaaid; berooid; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; flodderig; haveloos; karig; krap; luizig; luttel; mager; meelijwekkend; miserabel; niet overvloedig; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; sjofel; sjofeltjes; verlopen; weinig
|
poco espeso
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; dun; fijn; fijngebouwd; karig; mager; pover; rank; schraal; slank; tenger
|
poco resistente
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; bleekjes; gammel; krakkemikkig; pips; pover; slap; slapjes; wankel; wee; ziekelijk; zwak
|
ralo
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
|
reducido
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
arm; armetierig; berooid; corpulent; dik; geringer gemaakt; gezet; herleid; ingekrompen; ingeslonken; karig; lijvig; luttel; mager; pover; schraal; verminderd; weinig; zwaarlijvig
|
reseco
|
droog; schraal; schriel
|
dor; kurkdroog; schraal; uitgedroogd
|
sin fuerza
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
bleekjes; gammel; hulpeloos; krachteloos; krakkemikkig; machteloos; onmachtig; pips; slap; slapjes; wankel; wee; ziekelijk; zwak
|
suelto
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; los; loshangend; losstaand; mul; niet vast; onopgeruimd; onverpakt; op zich; op zichzelf staand; pulverig; rul; separaat; slordig; verplaatsbaar; verschuifbaar; vrij hangend; vrijstaand
|
tacaño
|
dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
|
op de penning zitten
|
árido
|
droog; schraal; schriel
|
bitter teleurgesteld; dor; droog; felle; onderdrukt; opgekropt; schraal; verbeten; verbitterd; verdord; verkropt
|