Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schoten (Nederlands) in het Spaans

schoten:

schoten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schoten (stekken; scheuten; spruiten)
    la punzada; el pinchazos

Vertaal Matrix voor schoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pinchazos scheuten; schoten; spruiten; stekken
punzada scheuten; schoten; spruiten; stekken injectie; inspuiting; prik; spuitje

Verwante woorden van "schoten":


schieten:

schieten werkwoord (schiet, schoot, schoten, geschoten)

  1. schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
    lanzar; tirar; disparar; cazar; herir; hacer fuego; descargar

Conjugations for schieten:

o.t.t.
  1. schiet
  2. schiet
  3. schiet
  4. schieten
  5. schieten
  6. schieten
o.v.t.
  1. schoot
  2. schoot
  3. schoot
  4. schoten
  5. schoten
  6. schoten
v.t.t.
  1. heb geschoten
  2. hebt geschoten
  3. heeft geschoten
  4. hebben geschoten
  5. hebben geschoten
  6. hebben geschoten
v.v.t.
  1. had geschoten
  2. had geschoten
  3. had geschoten
  4. hadden geschoten
  5. hadden geschoten
  6. hadden geschoten
o.t.t.t.
  1. zal schieten
  2. zult schieten
  3. zal schieten
  4. zullen schieten
  5. zullen schieten
  6. zullen schieten
o.v.t.t.
  1. zou schieten
  2. zou schieten
  3. zou schieten
  4. zouden schieten
  5. zouden schieten
  6. zouden schieten
en verder
  1. ben geschoten
  2. bent geschoten
  3. is geschoten
  4. zijn geschoten
  5. zijn geschoten
  6. zijn geschoten
diversen
  1. schiet!
  2. schiett!
  3. geschoten
  4. schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schieten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schieten (vuren)
    el incendios; el fuegos; el disparar; el disparos

Vertaal Matrix voor schieten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
descargar afladen; lossen; ontlasting; uitladen; van een last ontdoen
disparar schieten; vuren
disparos schieten; vuren
fuegos schieten; vuren
herir beschadigen; kwetsen
incendios schieten; vuren
lanzar gesmijt; omhoog werpen; opwerpen
tirar afdrukken; drukken; weggooien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cazar afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren azen; betrappen; jachten; najagen; nastreven; opdrijven; ophitsen; opjagen; prooizoeken; sjezen; snappen; snel gaan; trachten te verkrijgen; vervolgen; voortjagen
descargar afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren afladen; dechargeren; downloaden; iets uitladen; lossen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; pasporteren; uitladen; vrijpleiten; vrijspreken; vrijstellen; zuiveren
disparar afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren hard schieten; laaien
hacer fuego afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren laaien; vlammen; vlammen uitslaan
herir afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren belasteren; bezeren; blesseren; deren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; smaden; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
lanzar afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren aankaarten; aanknopen; aansnijden; afsmijten; afwerpen; afzien van rechtsvervolging; entameren; gesprek aanknopen; jonassen; kwakken; lanceren; laten zien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neerkwakken; neerwerpen; omhooggooien; omlaag werpen; op de markt brengen; openen; opgooien; opperen; opwerpen; poneren; seponeren; smakken; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; uitgeven; uitgooien; uitwerpen
tirar afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren afdanken; afdrukken; afsmijten; afwerpen; binnenwerpen; ecarteren; keilen; naar beneden gooien; neergooien; omduwen; omstoten; omverrukken; omverstoten; op de grond gooien; opspannen; smijten; spannen; tevoorschijn trekken; trekker overhalen; vuren; weggooien; wegsmijten

Verwante definities voor "schieten":

  1. hard trappen1
    • hij schoot de bal in doel1
  2. het loslaten1
    • hij liet het touw schieten en de boot voer weg1
  3. kogels afvuren1
    • de soldaat schoot op de vijand1
  4. snel en plotseling bewegen1
    • hij schoot naar voren1

Wiktionary: schieten

schieten
verb
  1. een projectiel afvuren met een wapen

Cross Translation:
FromToVia
schieten disparar; descargar fire — intransitive: to shoot
schieten disparar; tirar shoot — to fire a shot
schieten disparar; tirar shoot — to fire multiple shots
schieten tirar shoot — to hit with a shot

schoten vorm van schot:

schot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schot (tussenschot; afscheiding; beschot; tussenmuur)
    la pared; la raya; la cosecha; el disparo; la separación; el chute; el enmaderamiento; la cara; el revestimiento de madera; el pequeño tabique

Vertaal Matrix voor schot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cara afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot aangezicht; aanzien; buitenkant; cara; gedaante; gelaat; gezicht; kijk; panorama; prospect; type; uiterlijk; uitzicht; vergezicht; verschijning; vertoon; vooreind; vooreinde; voorkomen; voorste gedeelte; vorm; vue; zicht
chute afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; hek; hekwerk; tussenmuurtje
cosecha afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; druivenoogst; hek; hekwerk; krop; oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; opbrengst van gewas; opeengepakte bladeren; pluk; product; rendement; tussenmuurtje; uitkomst; voortbrengsel; wijnoogst
disparo afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; beschieting; geweerschot; hek; hekwerk; schot van een geweer; tussenmuurtje
enmaderamiento afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; beschot; betimmering; hek; hekwerk; houtversiering; lambrisering; tussenmuurtje
pared afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot heining; muur; tussenmuurtje
pequeño tabique afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; hek; hekwerk
raya afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; band; boekdeel; chocolade; chocoladereep; deel; gelid; geluidsniveau; gezichtsrimpel; haal; haarband; haarlint; hek; hekwerk; kras; lijn; linie; lint; pennekras; reep; rij; rimpel; rog; streep; tussenmuurtje; volume
revestimiento de madera afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot beschot; betimmering; houtbekleding; houtversiering; lambrisering; tussenmuurtje
separación afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afkoppelen; afscheiding; afsplitsing; afzondering; antigeleiding; grens; grenslijn; isolatie; isolator; isolering; lijn die de grensscheiding aangeeft; tussenmuurtje

Verwante woorden van "schot":


Verwante definities voor "schot":

  1. keer dat je een kogel afvuurt1
    • de vogel werd met één schot gedood1
  2. rechtopstaande wand1
    • er stond een schot tussen onze bedden1

Wiktionary: schot


Cross Translation:
FromToVia
schot pared; tabique; taqique paroi — maçonnerie|fr cloison de maçonnerie qui séparer une chambre ou quelque autre pièce d’un appartement d’avec une autre.

Verwante vertalingen van schoten