Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
divertido
|
|
amusement; vermaak; vermakelijkheid; verstrooiing; vertier
|
gracioso
|
|
deugniet; gek iemand; guit; rakker; snaak; stinkerd
|
pillo
|
|
bengel; boef; boefje; deugniet; fielt; galgenbrok; galgentronie; kwajongen; leperd; leperik; ondeugd; rekel; schavuit; schelm; schobbejak; schurk; snaak; stouterd; vlegel
|
pícaro
|
|
boef; crimineel; delinquent; deugniet; fielt; galgenbrok; galgentronie; guit; misdadiger; olijkerd; paljas; picaro; rakker; rekel; schalk; schavuit; schelm; schobbejak; schurk; snaak; stinkerd; stouterd
|
travieso
|
|
donderstraal; schoffie; vlegel; vlerk
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
divertido
|
bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
|
aangenaam; fijn; geestig; geinig; grappig; humoristisch; humoristische; jolig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; lekker; leuk; leuke; lollig; plezierig; prettig; uiig; uitgelaten
|
gracioso
|
bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
|
aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; aimabel; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; chic; dolletjes; elegant; enig; esthetisch; flitsend; geraffineerd; goddelijk; gracieus; grappig; guitig; heerlijk; hemels; hip; humoristisch; humoristische; kluchtig; knap; koddig; komiek; komisch; leuk; leuke; lief; modieuze verfijning; mooi; olijk; paradijselijk; prettig; sierlijk; smaakvol; snel; stijlvol; trendy; verfijnd; verrukkelijk; vlot; zalig
|
pillo
|
bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
|
|
pícaro
|
bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
|
loszinnig
|
travieso
|
bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
|
baldadig; ernaast; fout; foutief; guitig; jongensachtig; mis; olijk; onjuist; onwaar; roekeloos; ten onrechte; verkeerd
|