Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sarren (Nederlands) in het Spaans
sarren:
-
sarren (treiteren; pesten; plagen; koeioneren; kwellen; tergen; narren; tarten)
fastidiar; hacer la puñeta; molestar; provocar; incordiar-
fastidiar werkwoord
-
hacer la puñeta werkwoord
-
molestar werkwoord
-
provocar werkwoord
-
incordiar werkwoord
-
-
sarren (uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; tergen)
provocar; fastidiar; hacer rabiar; irritar-
provocar werkwoord
-
fastidiar werkwoord
-
hacer rabiar werkwoord
-
irritar werkwoord
-
Conjugations for sarren:
o.t.t.
- sar
- sart
- sart
- sarren
- sarren
- sarren
o.v.t.
- sarde
- sarde
- sarde
- sarden
- sarden
- sarden
v.t.t.
- ben sarde
- bent sarde
- is sarde
- zijn sarde
- zijn sarde
- zijn sarde
v.v.t.
- was sarde
- was sarde
- was sarde
- waren sarde
- waren sarde
- waren sarde
o.t.t.t.
- zal sarren
- zult sarren
- zal sarren
- zullen sarren
- zullen sarren
- zullen sarren
o.v.t.t.
- zou sarren
- zou sarren
- zou sarren
- zouden sarren
- zouden sarren
- zouden sarren
diversen
- sar!
- sart!
- sarde
- sarrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sarren:
Computer vertaling door derden: