Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
-
rijzen:
- levantarse; hacerse; subir; surgir; fermentar; pasar; enseñar; producirse; encontrar; empezar; mostrar; ponerse; suceder; ocurrir; convertirse en; ascender; volverse; presentarse; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; alzarse; formarse; efectuarse; erguirse; dar lugar a; sacar del agua; inclinarse hacia arriba; erectar; ponerse de pie; alzar; escalar; elevarse; venir hacia arriba
-
Wiktionary:
- rijzen → amanecer, levantarse, salir, subida
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rijzen (Nederlands) in het Spaans
rijzen:
-
rijzen (oprijzen)
levantarse; hacerse; subir; surgir; fermentar; pasar; enseñar; producirse; encontrar; empezar; mostrar; ponerse; suceder; ocurrir; convertirse en; ascender; volverse; presentarse; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; alzarse; formarse; efectuarse; erguirse; dar lugar a; sacar del agua; inclinarse hacia arriba-
levantarse werkwoord
-
hacerse werkwoord
-
subir werkwoord
-
surgir werkwoord
-
fermentar werkwoord
-
pasar werkwoord
-
enseñar werkwoord
-
producirse werkwoord
-
encontrar werkwoord
-
empezar werkwoord
-
mostrar werkwoord
-
ponerse werkwoord
-
suceder werkwoord
-
ocurrir werkwoord
-
convertirse en werkwoord
-
ascender werkwoord
-
volverse werkwoord
-
presentarse werkwoord
-
mostrarse werkwoord
-
acontecer werkwoord
-
emerger werkwoord
-
resucitar werkwoord
-
alzarse werkwoord
-
formarse werkwoord
-
efectuarse werkwoord
-
erguirse werkwoord
-
dar lugar a werkwoord
-
sacar del agua werkwoord
-
inclinarse hacia arriba werkwoord
-
-
rijzen (gaan staan; opstaan; omhoogrijzen)
-
rijzen (omhoogstijgen; stijgen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen)
-
rijzen (omhoogrijzen; oprijzen)
levantarse; alzar; escalar; alzarse; elevarse; inclinarse hacia arriba; venir hacia arriba-
levantarse werkwoord
-
alzar werkwoord
-
escalar werkwoord
-
alzarse werkwoord
-
elevarse werkwoord
-
inclinarse hacia arriba werkwoord
-
venir hacia arriba werkwoord
-
Conjugations for rijzen:
o.t.t.
- rijs
- rijst
- rijst
- rijzen
- rijzen
- rijzen
o.v.t.
- rees
- rees
- rees
- rezen
- rezen
- rezen
v.t.t.
- ben gerezen
- bent gerezen
- is gerezen
- zijn gerezen
- zijn gerezen
- zijn gerezen
v.v.t.
- was gerezen
- was gerezen
- was gerezen
- waren gerezen
- waren gerezen
- waren gerezen
o.t.t.t.
- zal rijzen
- zult rijzen
- zal rijzen
- zullen rijzen
- zullen rijzen
- zullen rijzen
o.v.t.t.
- zou rijzen
- zou rijzen
- zou rijzen
- zouden rijzen
- zouden rijzen
- zouden rijzen
diversen
- rijs!
- rijst!
- gerezen
- rijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rijzen:
Computer vertaling door derden: