Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. regen:
  2. rijgen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor regen:
    • llueve


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor regen (Nederlands) in het Spaans

regen:

regen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de regen (hemelwater; neerslag)
    la lluvia; el sedimento
    • lluvia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • sedimento [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor regen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lluvia hemelwater; neerslag; regen regenval
sedimento hemelwater; neerslag; regen afzetsel; bagger; bezinksel; depot; drab; droesem; grondsop; koffiedik; modder; prut; residu; sediment; slib; slijk; slik; zetsel

Verwante woorden van "regen":

  • regenen, regens, regentje, regentjes

Verwante definities voor "regen":

  1. waterdruppels vanuit de wolken1
    • het hele weekend hadden we regen1

Wiktionary: regen


Cross Translation:
FromToVia
regen lluvia Regen — Niederschlag vom Himmel in Form von Wassertropfen
regen lluvia rain — condensed water from a cloud
regen lluvia pluieensemble de gouttes d’eau dues à la condensation de la vapeur d’eau de l'atmosphère, qui tombent du ciel sur la terre.

rijgen:

rijgen werkwoord (rijg, rijgt, reeg, regen, geregen)

  1. rijgen (aaneenrijgen)
    ensartar; encadenar
  2. rijgen (dichtrijgen; dichtsnoeren)
    atar; enlazar

Conjugations for rijgen:

o.t.t.
  1. rijg
  2. rijgt
  3. rijgt
  4. rijgen
  5. rijgen
  6. rijgen
o.v.t.
  1. reeg
  2. reeg
  3. reeg
  4. regen
  5. regen
  6. regen
v.t.t.
  1. heb geregen
  2. hebt geregen
  3. heeft geregen
  4. hebben geregen
  5. hebben geregen
  6. hebben geregen
v.v.t.
  1. had geregen
  2. had geregen
  3. had geregen
  4. hadden geregen
  5. hadden geregen
  6. hadden geregen
o.t.t.t.
  1. zal rijgen
  2. zult rijgen
  3. zal rijgen
  4. zullen rijgen
  5. zullen rijgen
  6. zullen rijgen
o.v.t.t.
  1. zou rijgen
  2. zou rijgen
  3. zou rijgen
  4. zouden rijgen
  5. zouden rijgen
  6. zouden rijgen
en verder
  1. ben geregen
  2. bent geregen
  3. is geregen
  4. zijn geregen
  5. zijn geregen
  6. zijn geregen
diversen
  1. rijg!
  2. rijgt!
  3. geregen
  4. rijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rijgen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atar aanhechten; aanknopen; vasthechten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atar dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aanhechten; aanlijnen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; detineren; dichtbinden; gevangenhouden; hechten; hoogbinden; in hechtenis houden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omhoogbinden; omwinden; onderbinden; opbinden; samenbinden; samenbundelen; samenknopen; snoeren; strikken; toebinden; toesnoeren; vastbinden; vasthouden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verankeren; verbinden
encadenar aaneenrijgen; rijgen aandacht vasthouden; aaneenschakelen; betrappen; binden; boeien; gekluisterd zitten; handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; kluisteren; koppelen; samenvoegen; snappen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
enlazar dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen aangaan; aanknopen; ineenvlechten; inhaken; omvlechten; samenweven; toesnoeren; verbinden; vervlechten; verweven
ensartar aaneenrijgen; rijgen toesnoeren

Wiktionary: rijgen

rijgen
verb
  1. met een naald een draad ergens doorvoeren

Cross Translation:
FromToVia
rijgen enhebrar string — put on a string