Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. rafelen:
  2. rafel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rafelen (Nederlands) in het Spaans

rafelen:

rafelen werkwoord (rafel, rafelt, rafelde, rafelden, gerafeld)

  1. rafelen

Conjugations for rafelen:

o.t.t.
  1. rafel
  2. rafelt
  3. rafelt
  4. rafelen
  5. rafelen
  6. rafelen
o.v.t.
  1. rafelde
  2. rafelde
  3. rafelde
  4. rafelden
  5. rafelden
  6. rafelden
v.t.t.
  1. ben gerafeld
  2. bent gerafeld
  3. is gerafeld
  4. zijn gerafeld
  5. zijn gerafeld
  6. zijn gerafeld
v.v.t.
  1. was gerafeld
  2. was gerafeld
  3. was gerafeld
  4. waren gerafeld
  5. waren gerafeld
  6. waren gerafeld
o.t.t.t.
  1. zal rafelen
  2. zult rafelen
  3. zal rafelen
  4. zullen rafelen
  5. zullen rafelen
  6. zullen rafelen
o.v.t.t.
  1. zou rafelen
  2. zou rafelen
  3. zou rafelen
  4. zouden rafelen
  5. zouden rafelen
  6. zouden rafelen
diversen
  1. rafel!
  2. rafelt!
  3. gerafeld
  4. rafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rafelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deshilacharse rafelen rafels loslaten; uitrafelen

Verwante woorden van "rafelen":


rafel:

rafel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rafel
    la paja; el flecos; el follaje; el cairel
    • paja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • flecos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • follaje [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cairel [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rafel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cairel rafel franje; versiering van rafels
flecos rafel franje; versiering van rafels
follaje rafel franje; gebladerte; loof; lover; versiering van rafels
paja rafel kaf; stro

Verwante woorden van "rafel":

  • rafelen, rafels, rafeltje, rafeltjes

Wiktionary: rafel

rafel
noun
  1. een losgeraakte draad van een weefsel