Nederlands
Uitgebreide vertaling voor prikkel (Nederlands) in het Spaans
prikkel:
-
de prikkel (stimulans; impuls)
-
de prikkel (opwekking; aanzet; animering)
-
de prikkel (stimulans; stimulering; aansporing; aanmoediging; opwekking; animering)
-
de prikkel (luim; opwelling; impuls)
-
de prikkel (aansporen; aanzetten; stimuleren; aanmoedigen)
Vertaal Matrix voor prikkel:
Verwante woorden van "prikkel":
Wiktionary: prikkel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• prikkel | → estímulo; estimulación | ↔ Stimulation — das Stimulieren, die Stimulierung |
• prikkel | → incentivo; estímulos | ↔ incitant — Encouragement sous forme d’avantage ou d’indemnisation offerts pour inciter à l’activité économique. |
prikkelen:
-
prikkelen (aandrijven; opwekken; aansporen; stimuleren; opkrikken)
-
prikkelen (iemand motiveren; stimuleren; aanmoedigen)
-
prikkelen (opwinden; opwekken; stimuleren)
Conjugations for prikkelen:
o.t.t.
- prikkel
- prikkelt
- prikkelt
- prikkelen
- prikkelen
- prikkelen
o.v.t.
- prikkelde
- prikkelde
- prikkelde
- prikkelden
- prikkelden
- prikkelden
v.t.t.
- ben geprikkeld
- bent geprikkeld
- is geprikkeld
- zijn geprikkeld
- zijn geprikkeld
- zijn geprikkeld
v.v.t.
- was geprikkeld
- was geprikkeld
- was geprikkeld
- waren geprikkeld
- waren geprikkeld
- waren geprikkeld
o.t.t.t.
- zal prikkelen
- zult prikkelen
- zal prikkelen
- zullen prikkelen
- zullen prikkelen
- zullen prikkelen
o.v.t.t.
- zou prikkelen
- zou prikkelen
- zou prikkelen
- zouden prikkelen
- zouden prikkelen
- zouden prikkelen
diversen
- prikkel!
- prikkelt!
- geprikkeld
- prikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor prikkelen:
Verwante woorden van "prikkelen":
Wiktionary: prikkelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• prikkelen | → estimular | ↔ stimulate — to encourage into action |
• prikkelen | → estimular | ↔ stimulate — to arouse an organism to functional activity |
• prikkelen | → irritar; acuciar; molestar | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• prikkelen | → excitar | ↔ exciter — Engager, porter à. |
• prikkelen | → excitar | ↔ hérisser — dresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux. |
• prikkelen | → espolear; instigar | ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose. |
• prikkelen | → incitar; acuciar; encresparse | ↔ irriter — mettre en colère. |
• prikkelen | → estimular | ↔ stimuler — aiguillonner ; exciter. |