Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. pols:
  2. pol:
  3. polsen:
  4. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pols (Nederlands) in het Spaans

pols:

pols [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pols
    la muñeca; el pulso
    • muñeca [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pulso [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pols:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
muñeca pols kostuumpop; ledenpop; marionet; paspop; pop; speelgoedpop; speelpop; willoos persoon
pulso pols hartklop; hartslag; polsslag

Verwante woorden van "pols":


Verwante definities voor "pols":

  1. gewricht tussen hand en onderarm1
    • je moet je pols rechthouden als je schrijft1
  2. het kloppen van het bloed1
    • de verpleegster voelt mijn pols1

Wiktionary: pols

pols
noun
  1. anatomie: 1. gewricht

Cross Translation:
FromToVia
pols ritmo cardiaco heartbeat — the rhythm at which a heart pulsates
pols pulso pulse — regular beat caused by the heart
pols muñeca wrist — wrist
pols muñeca HandgelenkAnatomie: dasjenige Gelenk, das Hand und Unterarm verbindet
pols muñeca poignet — anatomie|fr articulation par laquelle l’avant-bras se joint à la main.
pols pulso pouls — Battement des artères...

pol:

pol [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pol
    la macolla; la manita; la mata
    • macolla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • manita [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mata [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pol:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
macolla pol
manita pol handje
mata pol struiken; struikgewas; struweel

Verwante woorden van "pol":

  • pollen, polen, pols

Wiktionary: pol


Cross Translation:
FromToVia
pol tussok tussock — tuft or clump of grass or verdure

pols vorm van polsen:

polsen werkwoord (pols, polst, polste, polsten, gepolst)

  1. polsen
    sondear; tantear

Conjugations for polsen:

o.t.t.
  1. pols
  2. polst
  3. polst
  4. polsen
  5. polsen
  6. polsen
o.v.t.
  1. polste
  2. polste
  3. polste
  4. polsten
  5. polsten
  6. polsten
v.t.t.
  1. heb gepolst
  2. hebt gepolst
  3. heeft gepolst
  4. hebben gepolst
  5. hebben gepolst
  6. hebben gepolst
v.v.t.
  1. had gepolst
  2. had gepolst
  3. had gepolst
  4. hadden gepolst
  5. hadden gepolst
  6. hadden gepolst
o.t.t.t.
  1. zal polsen
  2. zult polsen
  3. zal polsen
  4. zullen polsen
  5. zullen polsen
  6. zullen polsen
o.v.t.t.
  1. zou polsen
  2. zou polsen
  3. zou polsen
  4. zouden polsen
  5. zouden polsen
  6. zouden polsen
en verder
  1. ben gepolst
  2. bent gepolst
  3. is gepolst
  4. zijn gepolst
  5. zijn gepolst
  6. zijn gepolst
diversen
  1. pols!
  2. polst!
  3. gepolst
  4. polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor polsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sondear polsen diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
tantear polsen kalibreren

Verwante woorden van "polsen":


Computer vertaling door derden: