Nederlands
Uitgebreide vertaling voor plukken (Nederlands) in het Spaans
plukken:
-
plukken (afplukken)
-
plukken (oogsten; binnen halen)
cosechar; recolectar; coger; recoger-
cosechar werkwoord
-
recolectar werkwoord
-
coger werkwoord
-
recoger werkwoord
-
-
plukken (verzamelen; oogsten)
Conjugations for plukken:
o.t.t.
- pluk
- plukt
- plukt
- plukken
- plukken
- plukken
o.v.t.
- plukte
- plukte
- plukte
- plukten
- plukten
- plukten
v.t.t.
- heb geplukt
- hebt geplukt
- heeft geplukt
- hebben geplukt
- hebben geplukt
- hebben geplukt
v.v.t.
- had geplukt
- had geplukt
- had geplukt
- hadden geplukt
- hadden geplukt
- hadden geplukt
o.t.t.t.
- zal plukken
- zult plukken
- zal plukken
- zullen plukken
- zullen plukken
- zullen plukken
o.v.t.t.
- zou plukken
- zou plukken
- zou plukken
- zouden plukken
- zouden plukken
- zouden plukken
en verder
- is geplukt
- zijn geplukt
diversen
- pluk!
- plukt!
- geplukt
- plukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor plukken:
Verwante woorden van "plukken":
Wiktionary: plukken
plukken
Cross Translation:
verb
-
(bloemen) afbreken of oogsten
- plukken → recolectar
-
ontdoen van de veren
- plukken → desplumar
-
iemand geld afzetten
- plukken → desplumar
-
(sport) een door de lucht vliegende bal grijpen
- plukken → atrapar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plukken | → herir | ↔ pluck — music: to gently play a single string |
• plukken | → desplumar | ↔ pluck — to remove feathers from a bird |
• plukken | → coleccionar | ↔ collectionner — Réunir en collections. |
• plukken | → pellizcar; pizcar; coger; pulsar; puntear; arrancar; cortar | ↔ cueillir — détacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges. |
• plukken | → recoger | ↔ ramasser — Faire un amas, un assemblage, une collection de choses. |
• plukken | → coleccionar; acumular; reunir; juntar | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |
• plukken | → recoger | ↔ recueillir — (vieilli) rassembler les fruits d’une terre, en faire la récolte ; on dit plutôt « récolter ». |
pluk:
-
de pluk (opbrengst van gewas; oogst; wijnoogst)
-
de pluk (wijnoogst; oogst; druivenoogst)
-
de pluk (oogst; wijnoogst)
Vertaal Matrix voor pluk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cosecha | druivenoogst; oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst | afscheiding; beschot; hek; hekwerk; krop; oogst; opbrengst; opbrengst van een gewas; opeengepakte bladeren; product; rendement; schot; tussenmuur; tussenmuurtje; tussenschot; uitkomst; voortbrengsel |
cosecha de uvas | druivenoogst; oogst; pluk; wijnoogst | |
recogida | oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst | het sprokkelen; opname; opvang; sprokkeling |
recolección | druivenoogst; oogst; opbrengst van gewas; pluk; wijnoogst | knot; knotje haar; oogst |
vendimia | druivenoogst; oogst; pluk; wijnoogst |