Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. persoontje:
  2. persoon:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor persoontje (Nederlands) in het Spaans

persoontje:

persoontje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het persoontje
    el un servidor

Vertaal Matrix voor persoontje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
un servidor persoontje

Verwante woorden van "persoontje":


persoon:

persoon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de persoon (wezen; individu; sterveling; mens)
    la persona; el género humano; el individuo; el hombre; el ser humano
  2. de persoon (mens; mensenkind; iemand; individu; wezen)
    la persona; el tipo; el personaje; el género humano; la personalidad; el ser humano; la figura; el hombre

Vertaal Matrix voor persoon:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
figura iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; wezen aangezicht; aanzien; buitenkant; figuur; gedaante; gelaat; gestalte; individu; lichaamslijn; postuur; schim; silhouet; type; uiterlijk; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm
género humano iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; sterveling; wezen mensdom; mensheid
hombre iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; sterveling; wezen gast; goser; gozer; heer; heerschap; heerser; kerel; knakker; knul; machthebber; man; manspersoon; soeverein; sujet; vent
individuo individu; mens; persoon; sterveling; wezen eenling; enkeling; individu; individualist
persona iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; sterveling; wezen eenling; enkeling; individu
personaje iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; wezen eenling; enkeling; figuur; gedaante; gestalte; individu; personage; postuur; type; vorm
personalidad iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; wezen karakter; persoonlijkheid
ser humano iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; sterveling; wezen kerel; man; manspersoon; mens; menselijk wezen; vent
tipo iemand; individu; mens; mensenkind; persoon; wezen creatuur; drukletter; eenling; enkeling; fatje; figuur; gast; gedaante; genre; gestalte; goser; gozer; heertje; individu; kerel; knakker; knul; man; openbare publicatie; personage; postuur; publicatie; publikatie; schepsel; slag; snuiter; soort; type; uitgave; uitgifte; vent; vogel; vorm; zetletter

Verwante woorden van "persoon":


Synoniemen voor "persoon":


Antoniemen van "persoon":


Verwante definities voor "persoon":

  1. afzonderlijke mens1
    • uit hoeveel personen bestaat de groep?1
  2. vorm van het werkwoord die afhankelijk is van het onderwerp1
    • bij 'ik' gebruik je de eerste persoon enkelvoud1

Wiktionary: persoon

persoon
noun
  1. Menselijk individu
  2. Klasse van persoonlijk voornaamwoord

Cross Translation:
FromToVia
persoon persona Personin der Allgemeinsprache: ein Mensch
persoon persona Person — ein Rechtssubjekt- oder Wirtschaftssubjekt
persoon persona person — individual
persoon persona person — any individual or formal organization with standing before the courts
persoon persona person — linguistic category
persoon individuo individu — didact|fr entité autonome qui ne peut être ni partager ni diviser sans perdre les caractéristiques qui lui sont propres.
persoon personaje personnagepersonne ; en parlant principalement des hommes, avec une certaine idée de grandeur, d’autorité, d’importance sociale.
persoon persona personne — Être humain