Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Spaans ->Vertaal pannen

Vertaal pannen van Nederlands naar Spaans

Overzicht

Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...

pannen:
- cacerolas
- panorámica; desplazamiento lateral
pan:
- cacerola; panorámica; desplazamiento lateral
Wiktionary:
- pan → sartén, azulejo, alicatado, baldosa, teja, pote, vaso, vasija, recipiente, olla

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pannen (Nederlands) in het Spaans

pannen:

pannen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

de pannen (stoofpannen)
la cacerolas
- cacerolas [la ~] zelfstandig naamwoord

pannen werkwoord

pannen (pan)
panorámica; desplazamiento lateral
- panorámica
- desplazamiento lateral

Vertaal Matrix voor pannen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cacerolas	pannen; stoofpannen	kookpannen
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
desplazamiento lateral	pan; pannen
panorámica	pan; pannen	panorama; videopanorama

Verwante woorden van "pannen":

pan

pannen vorm van pan:

pan [de ~] zelfstandig naamwoord

de pan (kookpan)
la cacerola
- cacerola [la ~] zelfstandig naamwoord
de pan (pannen)
panorámica; desplazamiento lateral
- panorámica
- desplazamiento lateral

Vertaal Matrix voor pan:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cacerola	kookpan; pan	bakpan; braadpan; koekenpan; kookpot; pot; steelpan; stoofpan
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
desplazamiento lateral	pan; pannen
panorámica	pan; pannen	panorama; videopanorama

Verwante woorden van "pan":

pannen, panen

Verwante definities voor "pan":

dakpan¹
- er liggen rode pannen op het dak¹
voorwerp om eten in te koken of te bakken¹
- heb je de pan met aardappels al opgezet?¹

Wiktionary: pan

Cross Translation:

From	To	Via
• pan	→ sartén	↔ pan — flat vessel used for cooking
• pan	→ azulejo; alicatado; baldosa; teja	↔ tile — mostly rectangular shaped sheet of ceramic or fired clay to cover surfaces
• pan	→ pote; vaso; vasija; recipiente; olla	↔ pot — vase de terre ou de métal servant à divers usages.
• pan	→ teja	↔ tuile — carreau de peu d’épaisseur, fait de terre grasse pétrir, sécher et cuite au four, tantôt plat, tantôt courber en demi-cylindre, et dont on se sert pour couvrir les maisons, les bâtiments.

¹Muiswerk Woordenboek