Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ceder
|
|
uitrekken
|
llevar
|
|
wegdragen
|
suministrar
|
|
leveren
|
traer
|
|
langs brengen; meebrengen
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acceder
|
afgeven; inleveren; overhandigen
|
aankomen; akkoord gaan; arriveren; beamen; betreden; bevestigen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; gunnen; iets toekennen; ingaan; instemmen; invoegen; onderschrijven; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhoren; penetreren; staven; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
|
acompañar
|
afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
|
aan mengsel toevoegen; begeleiden; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; meevoeren; oprijden; rondleiden; toevoegen; vergezellen; voeren; volgen; wegbrengen
|
ceder
|
afgeven; inleveren; overhandigen
|
aan een ander overlaten; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; opspannen; overgeven; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
|
consentir
|
afgeven; inleveren; overhandigen
|
autoriseren; beamen; bevestigen; billijken; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; laten; onderschrijven; permitteren; staven; toekennen; toelaten; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; vertroetelen; verwennen
|
dar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
aanbieden; aanreiken; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
|
entregar
|
aangeven; aanleveren; aanreiken; afgeven; afleveren; bezorgen; brengen; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; toeleveren; toesteken
|
aanbieden; afdragen; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; presenteren; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; uitbetalen; verlenen; verstrekken
|
entregar a
|
afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
|
capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
|
entregar a domicilio
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
|
|
hacer entrega
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
|
llevar
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
|
aan hebben; aanvoeren; beroven van; bevel voeren over; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; ontnemen; te kort doen; terugbezorgen; torsen
|
mandar
|
afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
|
aanvoeren; beheersen; belasten; besturen; bevel voeren over; bevelen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overheersen; overmaken; posten; sturen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
|
ofrecer
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
aanbieden; aanreiken; beloven; bieden; geven; indienen; laten zien; offeren; offreren; opgeven; opofferen; presenteren; prijsgeven; toezeggen; tonen; uitloven; voorleggen
|
presentar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
aanbieden; aandienen; aanreiken; adviseren; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; presenteren; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
|
proporcionar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; schenken; ter beschikking stellen; uitkeren; verschaffen; verstrekken
|
reconocer
|
afgeven; inleveren; overhandigen
|
aftasten; beamen; beseffen; bevestigen; controleren; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; examineren; gunnen; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inspecteren; inzien; keuren; nageven; nieuw leven inblazen; onderkennen; onderschrijven; ondervragen; onderzoeken; overhoren; realiseren; restaureren; schouwen; staven; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen
|
repartir
|
aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
|
afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; gunnen; iets toekennen; indelen; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toebedelen; toekennen; toewijzen; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
|
repartir a domicilio
|
aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
|
|
suministrar
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
|
binnen gieten; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; schenken; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
|
traer
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
|
aanslepen; afhalen; afnemen; brengen; langs brengen; meebrengen; meenemen; ophalen; terugbezorgen; toedragen; toevoeren; weghalen; wegnemen
|
transmitir
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
communiceren; delegeren; geld overmaken; omroepen; overboeken; overbrengen; overdragen; overleveren; overschrijven; overzenden; programma uitzenden
|
traspasar
|
aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
|
delegeren; overdragen; overschrijden; overstappen
|
-
|
aangeven
|
|