Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. oprukken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor oprukken (Nederlands) in het Spaans

oprukken:

oprukken werkwoord (ruk op, rukt op, rukte op, rukten op, opgerukt)

  1. oprukken (opmarcheren)

Conjugations for oprukken:

o.t.t.
  1. ruk op
  2. rukt op
  3. rukt op
  4. rukken op
  5. rukken op
  6. rukken op
o.v.t.
  1. rukte op
  2. rukte op
  3. rukte op
  4. rukten op
  5. rukten op
  6. rukten op
v.t.t.
  1. ben opgerukt
  2. bent opgerukt
  3. is opgerukt
  4. zijn opgerukt
  5. zijn opgerukt
  6. zijn opgerukt
v.v.t.
  1. was opgerukt
  2. was opgerukt
  3. was opgerukt
  4. waren opgerukt
  5. waren opgerukt
  6. waren opgerukt
o.t.t.t.
  1. zal oprukken
  2. zult oprukken
  3. zal oprukken
  4. zullen oprukken
  5. zullen oprukken
  6. zullen oprukken
o.v.t.t.
  1. zou oprukken
  2. zou oprukken
  3. zou oprukken
  4. zouden oprukken
  5. zouden oprukken
  6. zouden oprukken
diversen
  1. ruk op!
  2. rukt op!
  3. opgerukt
  4. oprukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oprukken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. oprukken
    el avanzar sobre; el marchar sobre

Vertaal Matrix voor oprukken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avanzar vooruitgaan; vorderen
avanzar sobre oprukken op komen zetten
marchar sobre oprukken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avanzar opmarcheren; oprukken aanrukken; aflopen; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
avanzar sobre opmarcheren; oprukken aanrukken

Wiktionary: oprukken


Cross Translation:
FromToVia
oprukken avanzar; adelantarse; adelantar; precedir avancerpousser en avant, porter en avant.