Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ophoesten (Nederlands) in het Spaans
ophoesten:
-
ophoesten (voor de dag komen met)
pagar; chocar; aflojar; desembolsar-
pagar werkwoord
-
chocar werkwoord
-
aflojar werkwoord
-
desembolsar werkwoord
-
Conjugations for ophoesten:
o.t.t.
- hoest op
- hoest op
- hoest op
- hoesten op
- hoesten op
- hoesten op
o.v.t.
- hoestte op
- hoestte op
- hoestte op
- hoestten op
- hoestten op
- hoestten op
v.t.t.
- heb opgehoest
- hebt opgehoest
- heeft opgehoest
- hebben opgehoest
- hebben opgehoest
- hebben opgehoest
v.v.t.
- had opgehoest
- had opgehoest
- had opgehoest
- hadden opgehoest
- hadden opgehoest
- hadden opgehoest
o.t.t.t.
- zal ophoesten
- zult ophoesten
- zal ophoesten
- zullen ophoesten
- zullen ophoesten
- zullen ophoesten
o.v.t.t.
- zou ophoesten
- zou ophoesten
- zou ophoesten
- zouden ophoesten
- zouden ophoesten
- zouden ophoesten
en verder
- is opgehoest
- zijn opgehoest
diversen
- hoest op!
- hoest op!
- opgehoest
- ophoestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze