Nederlands
Uitgebreide vertaling voor omlaagbrengen (Nederlands) in het Spaans
omlaagbrengen:
omlaagbrengen werkwoord (breng omlaag, brengt omlaag, bracht omlaag, brachten omlaag, omlaaggebracht)
-
omlaagbrengen
Conjugations for omlaagbrengen:
o.t.t.
- breng omlaag
- brengt omlaag
- brengt omlaag
- brengen omlaag
- brengen omlaag
- brengen omlaag
o.v.t.
- bracht omlaag
- bracht omlaag
- bracht omlaag
- brachten omlaag
- brachten omlaag
- brachten omlaag
v.t.t.
- heb omlaaggebracht
- hebt omlaaggebracht
- heeft omlaaggebracht
- hebben omlaaggebracht
- hebben omlaaggebracht
- hebben omlaaggebracht
v.v.t.
- had omlaaggebracht
- had omlaaggebracht
- had omlaaggebracht
- hadden omlaaggebracht
- hadden omlaaggebracht
- hadden omlaaggebracht
o.t.t.t.
- zal omlaagbrengen
- zult omlaagbrengen
- zal omlaagbrengen
- zullen omlaagbrengen
- zullen omlaagbrengen
- zullen omlaagbrengen
o.v.t.t.
- zou omlaagbrengen
- zou omlaagbrengen
- zou omlaagbrengen
- zouden omlaagbrengen
- zouden omlaagbrengen
- zouden omlaagbrengen
en verder
- ben omlaaggebracht
- bent omlaaggebracht
- is omlaaggebracht
- zijn omlaaggebracht
- zijn omlaaggebracht
- zijn omlaaggebracht
diversen
- breng omlaag!
- brengt omlaag!
- omlaaggebracht
- omlaagbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor omlaagbrengen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bajar | afdalen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bajar | omlaagbrengen | achteruitgaan; afklimmen; aflopen; afnemen; afstappen; afstijgen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; minder worden; naar beneden brengen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich begeven naar; zich vrijmaken |