Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. nuttigen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nuttigen (Nederlands) in het Spaans

nuttigen:

nuttigen werkwoord (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen (verorberen; consumeren; vreten; )
    devorar; atiborrarse
  2. nuttigen (eten; consumeren; gebruiken; )
    comer; cenar; aprovechar; consumir
  3. nuttigen (verschalken)
    coger; pescar; capturar; apresar

Conjugations for nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor nuttigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
devorar bikken; vreten
pescar vissen als bedrijf; visserij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apresar nuttigen; verschalken aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; in hechtenis nemen; inrekenen; oppakken; vangen; vatten
aprovechar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opeten; opvreten; profiteren; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; voordeel trekken; vreten
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
capturar nuttigen; verschalken buitmaken; opnemen; vangen
cenar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; eten; opeten; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
coger nuttigen; verschalken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; achteroverdrukken; afbedelen; afnemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; benemen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; gappen; grijpen; halen; iets onverwachts doen; inpikken; jatten; kapen; ketenen; klauwen; kluisteren; leegstelen; nemen; obsederen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; pikken; plukken; plunderen; roven; snaaien; snappen; stelen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; toeëigenen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verrassen; verstrikken; vervreemden; verzamelen; wat neervalt opvangen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
comer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; naar binnen werken; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; opeten; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; vreten
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
pescar nuttigen; verschalken buitmaken; hengelen; opduikelen; opscharrelen; opsnorren; vangen; vissen; visvangen

Wiktionary: nuttigen

nuttigen
verb
  1. voedsel gebruiken