Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- nijpend:
- nijpen:
-
Wiktionary:
- nijpen → pinchar, pellizcar, pinzar, coger con pinzas, apretar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor nijpend (Nederlands) in het Spaans
nijpend:
-
nijpend (smartelijk)
-
nijpend (beklemmend; smartelijk; knellend)
agudo; acuciante; penetrante-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
acuciante bijvoeglijk naamwoord
-
penetrante bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor nijpend:
nijpend vorm van nijpen:
-
nijpen
sacar; arrancar; apretar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; echar en falta de; tener escasez de-
sacar werkwoord
-
arrancar werkwoord
-
apretar werkwoord
-
pellizcar werkwoord
-
picotear werkwoord
-
acuciar werkwoord
-
carecer de werkwoord
-
matarse trabajando werkwoord
-
tener en falta de werkwoord
-
echar en falta de werkwoord
-
tener escasez de werkwoord
-
Conjugations for nijpen:
o.t.t.
- nijp
- nijpt
- nijpt
- nijpen
- nijpen
- nijpen
o.v.t.
- neep
- neep
- neep
- nepen
- nepen
- nepen
v.t.t.
- heb genepen
- hebt genepen
- heeft genepen
- hebben genepen
- hebben genepen
- hebben genepen
v.v.t.
- had genepen
- had genepen
- had genepen
- hadden genepen
- hadden genepen
- hadden genepen
o.t.t.t.
- zal nijpen
- zult nijpen
- zal nijpen
- zullen nijpen
- zullen nijpen
- zullen nijpen
o.v.t.t.
- zou nijpen
- zou nijpen
- zou nijpen
- zouden nijpen
- zouden nijpen
- zouden nijpen
en verder
- ben genepen
- bent genepen
- is genepen
- zijn genepen
- zijn genepen
- zijn genepen
diversen
- nijp!
- nijpt!
- genepen
- nijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze