Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. nageven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor nagaf (Nederlands) in het Spaans

nagaf vorm van nageven:

nageven werkwoord (geef na, geeft na, gaf na, gaven na, nagegeven)

  1. nageven (iets als lof zeggen)
    reconocer; admitir

Conjugations for nageven:

o.t.t.
  1. geef na
  2. geeft na
  3. geeft na
  4. geven na
  5. geven na
  6. geven na
o.v.t.
  1. gaf na
  2. gaf na
  3. gaf na
  4. gaven na
  5. gaven na
  6. gaven na
v.t.t.
  1. heb nagegeven
  2. hebt nagegeven
  3. heeft nagegeven
  4. hebben nagegeven
  5. hebben nagegeven
  6. hebben nagegeven
v.v.t.
  1. had nagegeven
  2. had nagegeven
  3. had nagegeven
  4. hadden nagegeven
  5. hadden nagegeven
  6. hadden nagegeven
o.t.t.t.
  1. zal nageven
  2. zult nageven
  3. zal nageven
  4. zullen nageven
  5. zullen nageven
  6. zullen nageven
o.v.t.t.
  1. zou nageven
  2. zou nageven
  3. zou nageven
  4. zouden nageven
  5. zouden nageven
  6. zouden nageven
diversen
  1. geef na!
  2. geeft na!
  3. nagegeven
  4. nagevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor nageven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
admitir iets als lof zeggen; nageven afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
reconocer iets als lof zeggen; nageven afgeven; aftasten; beamen; beseffen; bevestigen; controleren; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; examineren; gunnen; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets toekennen; inleveren; inspecteren; inzien; keuren; nieuw leven inblazen; onderkennen; onderschrijven; ondervragen; onderzoeken; overhandigen; overhoren; realiseren; restaureren; schouwen; staven; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen