Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor monteren (Nederlands) in het Spaans
monteren:
-
monteren (assembleren; in elkaar zetten)
Conjugations for monteren:
o.t.t.
- monteer
- monteert
- monteert
- monteren
- monteren
- monteren
o.v.t.
- monteerde
- monteerde
- monteerde
- monteerden
- monteerden
- monteerden
v.t.t.
- heb gemonteerd
- hebt gemonteerd
- heeft gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
v.v.t.
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
o.t.t.t.
- zal monteren
- zult monteren
- zal monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
o.v.t.t.
- zou monteren
- zou monteren
- zou monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
diversen
- monteer!
- monteert!
- gemonteerd
- monterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor monteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ensamblar | assembleren; in elkaar zetten; monteren | bijeen voegen; combineren; samenvoegen |
montar | assembleren; in elkaar zetten; monteren | aanbinden; aanknopen; arrangeren; beginnen; berijden; bestijgen; betrappen; bevestigen; bijeen voegen; bouwen; combineren; ergens aan bevestigen; iets op touw zetten; in het leven roepen; inrichten; installeren; instappen; koppelen; maken; opbouwen; regelen; samenvoegen; scheppen; snappen; vastmaken; vastzetten |
Wiktionary: monteren
monteren
Cross Translation:
verb
-
de juiste beelden achter elkaar zetten
- monteren → montar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• monteren | → montar; instalar | ↔ mount — attach an object |
• monteren | → subir; montar; ascender; escalar; subir a | ↔ monter — Se déplacer vers le haut, se transporter dans un lieu plus élevé, s’élever, gravir, grimper. |