Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- moer:
- moeren:
-
Wiktionary:
- moer → ciénaga, coneja, tuerca, abeja reina, embalsadero, pantano, hembra, poso, hez, charca
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor moer (Nederlands) in het Spaans
moer:
Vertaal Matrix voor moer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
asiento | bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel | bank; bijeenkomst; boeking; boekstuk; bril; crapaud; fauteuil; gestoelte; inschrijving; locatie; luie stoel; makkelijke stoel; manifestatie; plaats; plek; samenkomst; stoel; troon; vergadering; zetel; zitbank; zitplaats; zitting |
poso | bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel | afzetsel; bezinksel; depot; drab; droesem; grondsop; koffiedik; prut; residu; sediment; zetsel |
Verwante woorden van "moer":
Verwante definities voor "moer":
Wiktionary: moer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• moer | → ciénaga | ↔ bog — expanse of marshland |
• moer | → coneja | ↔ doe — female rabbit |
• moer | → tuerca | ↔ nut — that fits on a bolt |
• moer | → abeja reina | ↔ queen bee — reproductive female bee |
• moer | → embalsadero; pantano; ciénaga | ↔ swamp — type of wetland |
• moer | → tuerca | ↔ Mutter — kurz für: Schraubenmutter, welche das Gegenstück zu der Schraube bildet |
• moer | → hembra | ↔ femelle — être vivant organisé pour concevoir et enfanter ou pondre les œufs. Ne se dit proprement qu’en parlant du sexe. |
• moer | → poso; hez | ↔ lie — dépôt formé par précipitation dans une boisson, spécialement un liquide fermenté. |
• moer | → pantano; charca; ciénaga | ↔ marécage — étendue de terre saturée d'eau pendant la plus grande partie de l'année, et dont la surface du sol n'est généralement recouverte que d'une faible profondeur d'eau. |
• moer | → tuerca | ↔ écrou — Pièce d’assemblage mécanique |
moeren:
-
moeren (kapotmaken; mollen)
romper; dañar; quebrantar; deformar; desfigurar; fracturar; refractar; abusar de-
romper werkwoord
-
dañar werkwoord
-
quebrantar werkwoord
-
deformar werkwoord
-
desfigurar werkwoord
-
fracturar werkwoord
-
refractar werkwoord
-
abusar de werkwoord
-
Conjugations for moeren:
o.t.t.
- moer
- moert
- moert
- moeren
- moeren
- moeren
o.v.t.
- moerde
- moerde
- moerde
- moerden
- moerden
- moerden
v.t.t.
- heb gemoerd
- hebt gemoerd
- heeft gemoerd
- hebben gemoerd
- hebben gemoerd
- hebben gemoerd
v.v.t.
- had gemoerd
- had gemoerd
- had gemoerd
- hadden gemoerd
- hadden gemoerd
- hadden gemoerd
o.t.t.t.
- zal moeren
- zult moeren
- zal moeren
- zullen moeren
- zullen moeren
- zullen moeren
o.v.t.t.
- zou moeren
- zou moeren
- zou moeren
- zouden moeren
- zouden moeren
- zouden moeren
en verder
- ben gemoerd
- bent gemoerd
- is gemoerd
- zijn gemoerd
- zijn gemoerd
- zijn gemoerd
diversen
- moer!
- moert!
- gemoerd
- moerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze