Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
alumbrar
|
|
aanboren
|
reflejar
|
|
weerschijnen; weerspiegelen
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aclarar
|
belichten; met licht beschijnen
|
accentueren; begrijpelijk maken; belichten; beschijnen; hozen; leeghozen; nader verklaren; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uitdunnen; uiteenzetten; uitleggen; uitscheppen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; verlichten; wegkappen
|
alumbrar
|
belichten; met licht beschijnen
|
aanboren; belichten; beschijnen; bijlichten; boren; licht laten vallen op; verlichten
|
elucidar
|
belichten; met licht beschijnen
|
beschijnen; ontvouwen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verlichten
|
enfocar
|
belichten; met licht beschijnen
|
aanpakken; aanvatten; accommoderen; afstellen; afstemmen; focussen; initiëren; op gang brengen; scherp stellen; scherp zetten
|
esclarecer
|
belichten; met licht beschijnen
|
accentueren; belichten; ophelderen; opklaren; toelichten; verduidelijken; verhelderen; verklaren
|
explicar
|
belichten; met licht beschijnen
|
accentueren; afschilderen; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; duiden; nader verklaren; omschrijven; ontvouwen; ophelderen; opklaren; schetsen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verantwoorden; verduidelijken; verhelderen; verklaren
|
exponer
|
belichten; met licht beschijnen
|
afsteken; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; laten zien; mededelen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; presenteren; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; verhalen; vertellen; vertonen; voor ogen brengen; zeggen
|
iluminar
|
belichten; met licht beschijnen
|
belichten; beschijnen; blozen; gloeien; illumineren; kleuren; licht laten vallen op; licht schijnen op; loshalen; rood worden; uithalen; verlichten
|
reflejar
|
belichten; met licht beschijnen
|
afspiegelen; afwegen; beschouwen; beschrijven; echoën; galmen; overdenken; overwegen; overzetten; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
|