Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. meevoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor meevoeren (Nederlands) in het Spaans

meevoeren:

meevoeren werkwoord (voer mee, voert mee, voerde mee, voerden mee, meegevoerd)

  1. meevoeren (leiden; begeleiden; voeren)
    acompañar; escoltar; conducir; arrojar; convoyar; barrer; echar

Conjugations for meevoeren:

o.t.t.
  1. voer mee
  2. voert mee
  3. voert mee
  4. voeren mee
  5. voeren mee
  6. voeren mee
o.v.t.
  1. voerde mee
  2. voerde mee
  3. voerde mee
  4. voerden mee
  5. voerden mee
  6. voerden mee
v.t.t.
  1. heb meegevoerd
  2. hebt meegevoerd
  3. heeft meegevoerd
  4. hebben meegevoerd
  5. hebben meegevoerd
  6. hebben meegevoerd
v.v.t.
  1. had meegevoerd
  2. had meegevoerd
  3. had meegevoerd
  4. hadden meegevoerd
  5. hadden meegevoerd
  6. hadden meegevoerd
o.t.t.t.
  1. zal meevoeren
  2. zult meevoeren
  3. zal meevoeren
  4. zullen meevoeren
  5. zullen meevoeren
  6. zullen meevoeren
o.v.t.t.
  1. zou meevoeren
  2. zou meevoeren
  3. zou meevoeren
  4. zouden meevoeren
  5. zouden meevoeren
  6. zouden meevoeren
en verder
  1. ben meegevoerd
  2. bent meegevoerd
  3. is meegevoerd
  4. zijn meegevoerd
  5. zijn meegevoerd
  6. zijn meegevoerd
diversen
  1. voer mee!
  2. voert mee!
  3. meegevoerd
  4. meevoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor meevoeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrojar gesmijt
conducir autorijden; rijden
echar weggooien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acompañar begeleiden; leiden; meevoeren; voeren aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; chaperonneren; eindje meerijden; erbij voegen; escorteren; geleiden; insluiten; langs brengen; meebrengen; meegaan; meelopen; meerijden; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; vergezellen; volgen; wegbrengen
arrojar begeleiden; leiden; meevoeren; voeren afsmijten; afwerpen; braken; deinen; deponeren; golven; keilen; kotsen; kwakken; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
barrer begeleiden; leiden; meevoeren; voeren afvegen; bezemen; opvegen; schoonborstelen; schoonvegen; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vegen; vlakken; wegpinken; wegvegen; wissen
conducir begeleiden; leiden; meevoeren; voeren aan het stuur zitten; aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; een paard mennen; karren; leiden; leidinggeven; mennen; rijden; sturen; transporteren; vervoeren; zenden
convoyar begeleiden; leiden; meevoeren; voeren begeleiden; rondleiden
echar begeleiden; leiden; meevoeren; voeren afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; lozen; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
escoltar begeleiden; leiden; meevoeren; voeren begeleiden; rondleiden