Nederlands
Uitgebreide vertaling voor manoeuvreren (Nederlands) in het Spaans
manoeuvreren:
-
manoeuvreren (marcheren)
Conjugations for manoeuvreren:
o.t.t.
- manoeuvreer
- manoeuvreert
- manoeuvreert
- manoeuvreren
- manoeuvreren
- manoeuvreren
o.v.t.
- manoeuvreerde
- manoeuvreerde
- manoeuvreerde
- manoeuvreerden
- manoeuvreerden
- manoeuvreerden
v.t.t.
- heb gemanoeuvreerd
- hebt gemanoeuvreerd
- heeft gemanoeuvreerd
- hebben gemanoeuvreerd
- hebben gemanoeuvreerd
- hebben gemanoeuvreerd
v.v.t.
- had gemanoeuvreerd
- had gemanoeuvreerd
- had gemanoeuvreerd
- hadden gemanoeuvreerd
- hadden gemanoeuvreerd
- hadden gemanoeuvreerd
o.t.t.t.
- zal manoeuvreren
- zult manoeuvreren
- zal manoeuvreren
- zullen manoeuvreren
- zullen manoeuvreren
- zullen manoeuvreren
o.v.t.t.
- zou manoeuvreren
- zou manoeuvreren
- zou manoeuvreren
- zouden manoeuvreren
- zouden manoeuvreren
- zouden manoeuvreren
en verder
- ben gemanoeuvreerd
- bent gemanoeuvreerd
- is gemanoeuvreerd
- zijn gemanoeuvreerd
- zijn gemanoeuvreerd
- zijn gemanoeuvreerd
diversen
- manoeuvreer!
- manoeuvreert!
- gemanoeuvreerd
- manoeuvrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor manoeuvreren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
maniobrar | manoeuvreren; marcheren | beroeren; bewegen; exerceren; in beweging brengen; koers zetten naar; koersen naar; opkruisen; oplaveren |
Wiktionary: manoeuvreren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• manoeuvreren | → maniobrar | ↔ maneuver — to move (something) carefully, and often with difficulty, into a certain position |
• manoeuvreren | → maniobrar | ↔ manœuvrer — Faire fonctionner avec la main. |