Nederlands
Uitgebreide vertaling voor manen (Nederlands) in het Spaans
manen:
-
manen (vermanen; waarschuwen; berispen; terechtwijzen)
señalar; regañar; criticar; reprender; amonestar; reprobar; vituperar; reconvenir; declarar hereje-
señalar werkwoord
-
regañar werkwoord
-
criticar werkwoord
-
reprender werkwoord
-
amonestar werkwoord
-
reprobar werkwoord
-
vituperar werkwoord
-
reconvenir werkwoord
-
declarar hereje werkwoord
-
-
manen (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren)
-
manen (iemand aansporen)
-
manen (met aandrang herinneren; rappelleren)
Conjugations for manen:
o.t.t.
- maan
- maant
- maant
- manen
- manen
- manen
o.v.t.
- maande
- maande
- maande
- maanden
- maanden
- maanden
v.t.t.
- heb gemaand
- hebt gemaand
- heeft gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
v.v.t.
- had gemaand
- had gemaand
- had gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
o.t.t.t.
- zal manen
- zult manen
- zal manen
- zullen manen
- zullen manen
- zullen manen
o.v.t.t.
- zou manen
- zou manen
- zou manen
- zouden manen
- zouden manen
- zouden manen
en verder
- ben gemaand
- bent gemaand
- is gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
diversen
- maan!
- maant!
- gemaand
- manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor manen:
Verwante woorden van "manen":
Wiktionary: manen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• manen | → advertir | ↔ caution — to warn |
• manen | → exhortar | ↔ exhort — urge |
• manen | → amonestar; reprender | ↔ engager — mettre en gage, donner en gage. |
• manen | → amonestar; reprender | ↔ exhorter — exciter, encourager par ses paroles. |
• manen | → amonestar; reprender; reprobar; vituperar; reprochar; regañar; amenazar; reñir | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• manen | → llevar; reprender | ↔ reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général) |
• manen | → amonestar; reprender; reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar | ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute. |
man:
-
de man (kerel; knakker; knul; vent; gozer; gast)
-
de man (manspersoon; vent; kerel)
-
de man (echtgenoot; gade; eega)
-
de man (echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner)
-
de man
Vertaal Matrix voor man:
Verwante woorden van "man":
Synoniemen voor "man":
Antoniemen van "man":
Verwante definities voor "man":
Wiktionary: man
man
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• man | → esposo; marido | ↔ husband — male partner in marriage |
• man | → varón; macho; hombre | ↔ male — human of masculine sex or gender |
• man | → varón; hombre | ↔ man — adult male human |
• man | → hombre | ↔ Mann — erwachsener, männlicher Mensch |
• man | → varón; hombre | ↔ homme — Être humain adulte de sexe masculin. |
• man | → marido; esposo | ↔ mari — époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal. |
• man | → hombre; varón; macho | ↔ mâle — homme dans l’espèce humaine. |
• man | → esposo; marido | ↔ époux — conjoint ; mari. |