Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. malaise:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor malaise (Nederlands) in het Spaans

malaise:

malaise [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de malaise (slapheid; slapte)
    la baja; el fracaso; la crisis; el bache; la depresión; el bajón; la flojedad; el bajones
    • baja [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • crisis [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bache [el ~] zelfstandig naamwoord
    • depresión [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bajón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • flojedad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bajones [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor malaise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bache malaise; slapheid; slapte achterbuurt; buurtschap; gat; gehucht; gribus; inzakking; krottenbuurt; krottenwijk; kuil; onderkant; staartstuk; stuit; uitholling
baja malaise; slapheid; slapte achteruitgang; deflatie; depressie; drukminimum; inzakking; inzinking; korting; lagedrukgebied; landing; ontslagaanvraag; opzeggen; opzegging; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; terechtkomen; uitschrijving; uittreding; val
bajones malaise; slapheid; slapte
bajón malaise; slapheid; slapte dieptepunt; diepterecord; emotionele crisis; inzakking; laagtepunt; laagterecord
crisis malaise; slapheid; slapte crisis; depressie; inzakking; laagconjunctuur; nood; noodtoestand; ziekelijke neerslachtigheid
depresión malaise; slapheid; slapte achteruitgang; crisis; depressie; diepte; droefgeestigheid; drukminimum; gedeprimeerdheid; inzinking; laagconjunctuur; laagte; lage luchtdruk; lagedrukgebied; melancholie; neerslachtigheid; radeloosheid; somberheid; vertwijfeling; wanhoop; ziekelijke neerslachtigheid; zwaarmoedigheid
flojedad malaise; slapheid; slapte flauwheid; geen kracht hebben; krachteloosheid; laksheid; onmacht; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; weekte; zachtheid; zonder veel smaak; zwakheid; zwakte
fracaso malaise; slapheid; slapte afgang; blunder; echec; enormiteit; feil; fiasco; flater; flop; fout; incorrectheid; inzakking; knak; kneusje; knik; mislukkeling; mislukking; misschot; misser; onjuistheid; stuklopen; vastlopen