Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lopend (Nederlands) in het Spaans
lopend:
-
lopend
Vertaal Matrix voor lopend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
corriente | instroming; instroom; luchtzuiging; tocht; toestroom; trek | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
en curso | lopend | wordt uitgevoerd |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
corriente | lopend | actuele; courant; eigentijds; futiel; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; hedendaags; hedendaagse; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; modern; nietsbetekenend; nietszeggend; normaal; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; onedel; triviaal; weinigzeggend |
lopend vorm van lopen:
-
lopen (zich voortbewegen; gaan; stappen)
ir; andar; mover; mover adelante; correr-
ir werkwoord
-
andar werkwoord
-
mover werkwoord
-
mover adelante werkwoord
-
correr werkwoord
-
-
lopen (kuieren; wandelen; slenteren; rondslenteren)
-
lopen (stromen; vloeien)
Conjugations for lopen:
o.t.t.
- loop
- loopt
- loopt
- lopen
- lopen
- lopen
o.v.t.
- liep
- liep
- liep
- liepen
- liepen
- liepen
v.t.t.
- heb gelopen
- hebt gelopen
- heeft gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
- hebben gelopen
v.v.t.
- had gelopen
- had gelopen
- had gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
- hadden gelopen
o.t.t.t.
- zal lopen
- zult lopen
- zal lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
- zullen lopen
o.v.t.t.
- zou lopen
- zou lopen
- zou lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
- zouden lopen
en verder
- ben gelopen
- bent gelopen
- is gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
- zijn gelopen
diversen
- loop!
- loopt!
- gelopen
- lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het lopen (geloop)
Vertaal Matrix voor lopen:
Verwante woorden van "lopen":
Synoniemen voor "lopen":
Verwante definities voor "lopen":
Wiktionary: lopen
lopen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lopen | → ir; caminar; andar | ↔ gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen |
• lopen | → ir; funcionar; andar | ↔ gehen — funktionieren / funktionsfähig sein |
• lopen | → andar | ↔ laufen — von Menschen: (zu Fuß) gehen |
• lopen | → marchar | ↔ laufen — von Flüssigkeiten: sich fortbewegen |
• lopen | → caminar | ↔ wandern — einen längeren Weg in der Natur zu Fuß zurücklegen |
• lopen | → correr | ↔ run — to move quickly on two feet |
• lopen | → caminar; andar | ↔ walk — move on the feet |
• lopen | → caminar; pasear | ↔ walk — to travel a distance by walking |
• lopen | → manar; chorrear | ↔ couler — Traductions à trier suivant le sens |
• lopen | → caminar; marchar; funcionar | ↔ marcher — Se déplacer par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, en ayant toujours un appui au sol. |