Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lichten (Nederlands) in het Spaans
lichten:
-
lichten (bliksemen; weerlichten)
relàmpaguear; levantar a tiros; levantar; clarecer-
relàmpaguear werkwoord
-
levantar a tiros werkwoord
-
levantar werkwoord
-
clarecer werkwoord
-
-
lichten (naar boven trekken; omhoog trekken; omhoog rukken)
-
lichten (verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken)
quitar; expulsar; extirpar; alejarse; distanciar-
quitar werkwoord
-
expulsar werkwoord
-
extirpar werkwoord
-
alejarse werkwoord
-
distanciar werkwoord
-
-
lichten (flitsen; oplichten)
disparar el flash; relampaguear; destellar-
disparar el flash werkwoord
-
relampaguear werkwoord
-
destellar werkwoord
-
-
lichten (licht worden)
-
lichten (optillen; opheffen; heffen; tillen; omhoog brengen; omhoogheffen)
-
lichten (buslichten)
Conjugations for lichten:
o.t.t.
- licht
- licht
- licht
- lichten
- lichten
- lichten
o.v.t.
- lichtte
- lichtte
- lichtte
- lichtten
- lichtten
- lichtten
v.t.t.
- heb gelicht
- hebt gelicht
- heeft gelicht
- hebben gelicht
- hebben gelicht
- hebben gelicht
v.v.t.
- had gelicht
- had gelicht
- had gelicht
- hadden gelicht
- hadden gelicht
- hadden gelicht
o.t.t.t.
- zal lichten
- zult lichten
- zal lichten
- zullen lichten
- zullen lichten
- zullen lichten
o.v.t.t.
- zou lichten
- zou lichten
- zou lichten
- zouden lichten
- zouden lichten
- zouden lichten
en verder
- is gelicht
- zijn gelicht
diversen
- licht!
- licht!
- gelicht
- lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze