Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lessen (Nederlands) in het Spaans
lessen:
-
lessen (stillen)
-
lessen (tegoed doen; laven; lenigen)
Conjugations for lessen:
o.t.t.
- les
- lest
- lest
- lessen
- lessen
- lessen
o.v.t.
- leste
- leste
- leste
- lesten
- lesten
- lesten
v.t.t.
- heb gelest
- hebt gelest
- heeft gelest
- hebben gelest
- hebben gelest
- hebben gelest
v.v.t.
- had gelest
- had gelest
- had gelest
- hadden gelest
- hadden gelest
- hadden gelest
o.t.t.t.
- zal lessen
- zult lessen
- zal lessen
- zullen lessen
- zullen lessen
- zullen lessen
o.v.t.t.
- zou lessen
- zou lessen
- zou lessen
- zouden lessen
- zouden lessen
- zouden lessen
en verder
- is gelest
diversen
- les!
- lest!
- gelest
- lessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lessen:
Verwante woorden van "lessen":
Wiktionary: lessen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lessen | → saciar; matar la sed | ↔ quench — satisfy thirst |
lessen vorm van les:
-
de les (lesuur)
-
de les (onderricht; onderwijs; instructie; lering; onderrichting)
-
de les (onderricht; cursus; onderwijs; onderrichting)
Vertaal Matrix voor les:
Verwante woorden van "les":
Verwante definities voor "les":
Wiktionary: les
les
Cross Translation:
noun
-
onderricht gedurende een korte tijd
- les → lección
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• les | → lección | ↔ lesson — section of learning or teaching |
• les | → lección | ↔ leçon — éduc|fr enseignement que l’on donne, ordinairement dans une classe et du haut d’une chaire, à ceux qui vouloir apprendre quelque science, quelque langue. |