Nederlands
Uitgebreide vertaling voor leg (Nederlands) in het Spaans
leg:
-
de leg
Vertaal Matrix voor leg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nidal | leg | nestkastje; vogelhuisje |
postura | leg | air; figuur; gedaante; geesteshouding; geld inzetten; gestalte; gezindheid; houding; inzetten; lichaamshouding; lichaamspostuur; overtuiging; pose; positie; postuur; stand; stand van het lichaam; standje; standpunt; vaststaande mening; vorm |
puesta | leg | geld inzetten; inzet; inzetten; pot; poule; speelgeld |
Verwante woorden van "leg":
leg vorm van leggen:
-
leggen (deponeren; plaatsen; zetten; neerleggen; stationeren; neerzetten)
poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre-
poner werkwoord
-
depositar werkwoord
-
situar werkwoord
-
deponer werkwoord
-
mover werkwoord
-
estacionar werkwoord
-
publicar werkwoord
-
derribar werkwoord
-
destinar werkwoord
-
depositar sobre werkwoord
-
-
leggen (zetten; plaatsen)
-
leggen (neerleggen; plaatsen; deponeren; wegleggen)
-
leggen (deponeren)
Conjugations for leggen:
o.t.t.
- leg
- legt
- legt
- leggen
- leggen
- leggen
o.v.t.
- legde
- legde
- legde
- legden
- legden
- legden
v.t.t.
- heb gelegd
- hebt gelegd
- heeft gelegd
- hebben gelegd
- hebben gelegd
- hebben gelegd
v.v.t.
- had gelegd
- had gelegd
- had gelegd
- hadden gelegd
- hadden gelegd
- hadden gelegd
o.t.t.t.
- zal leggen
- zult leggen
- zal leggen
- zullen leggen
- zullen leggen
- zullen leggen
o.v.t.t.
- zou leggen
- zou leggen
- zou leggen
- zouden leggen
- zouden leggen
- zouden leggen
en verder
- ben gelegd
- bent gelegd
- is gelegd
- zijn gelegd
- zijn gelegd
- zijn gelegd
diversen
- leg!
- legt!
- gelegd
- leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het leggen (werk neerleggen; ophouden met)
Vertaal Matrix voor leggen:
Verwante woorden van "leggen":
Verwante definities voor "leggen":
Wiktionary: leggen
leggen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• leggen | → acostar | ↔ lay — to place something down in a position of rest |
• leggen | → poner | ↔ lay — to deposit an egg |
• leggen | → poner; colocar; situar | ↔ put — to place something somewhere |
• leggen | → acentuar; enfatizar | ↔ accentuer — marquer d’un accent. |
• leggen | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• leggen | → acostar; colocar; poner | ↔ coucher — Coucher quelqu’un |
• leggen | → poner; meter; colocar | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• leggen | → dar lugar a; ocasionar; acomodar; situar; identificar | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |