Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. lachen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lachten (Nederlands) in het Spaans

lachten vorm van lachen:

lachen werkwoord (lach, lacht, lachte, lachten, gelachen)

  1. lachen (schateren)
    reír; reírse

Conjugations for lachen:

o.t.t.
  1. lach
  2. lacht
  3. lacht
  4. lachen
  5. lachen
  6. lachen
o.v.t.
  1. lachte
  2. lachte
  3. lachte
  4. lachten
  5. lachten
  6. lachten
v.t.t.
  1. heb gelachen
  2. hebt gelachen
  3. heeft gelachen
  4. hebben gelachen
  5. hebben gelachen
  6. hebben gelachen
v.v.t.
  1. had gelachen
  2. had gelachen
  3. had gelachen
  4. hadden gelachen
  5. hadden gelachen
  6. hadden gelachen
o.t.t.t.
  1. zal lachen
  2. zult lachen
  3. zal lachen
  4. zullen lachen
  5. zullen lachen
  6. zullen lachen
o.v.t.t.
  1. zou lachen
  2. zou lachen
  3. zou lachen
  4. zouden lachen
  5. zouden lachen
  6. zouden lachen
diversen
  1. lach!
  2. lacht!
  3. gelachen
  4. lachend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lachen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reírse toegrijnzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reír lachen; schateren
reírse lachen; schateren

Verwante woorden van "lachen":


Antoniemen van "lachen":


Verwante definities voor "lachen":

  1. een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt1
    • we moesten lachen om de grap van de leraar1

Wiktionary: lachen

lachen
verb
  1. zichtbaar en/of hoorbaar blij zijn met iets of iets grappig vinden

Cross Translation:
FromToVia
lachen reír laugh — show mirth by peculiar movement of the muscles of the face and emission of sounds
lachen reírse laugh — make an object of laughter or ridicule
lachen reír lachen — wegen Belustigung den Mund öffnen und Laute ausstoßen
lachen reír rire — Marquer un sentiment de gaieté accompagné par un changement d’expression du visage