Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kuis (Nederlands) in het Spaans
kuis:
-
kuis (hygienisch; schoon; zuiver; rein)
higiénico; limpio; púdico; inmaculado-
higiénico bijvoeglijk naamwoord
-
limpio bijvoeglijk naamwoord
-
púdico bijvoeglijk naamwoord
-
inmaculado bijvoeglijk naamwoord
-
-
kuis (rein; schoon; net)
-
kuis (maagdelijk; puur; zuiver; onschuldig; onbevlekt; rein)
-
kuis (zedig; eerbaar)
conveniente; honesto; respetable; honorable-
conveniente bijvoeglijk naamwoord
-
honesto bijvoeglijk naamwoord
-
respetable bijvoeglijk naamwoord
-
honorable bijvoeglijk naamwoord
-
-
kuis (gekuist)
-
de kuis (reiniging; schoonmaak; reinigen; schoonmaken; zuivering; kuising)
Vertaal Matrix voor kuis:
Verwante woorden van "kuis":
kuis vorm van kuisen:
-
kuisen (in zedelijk opzicht zuiveren; reinigen; klaren; louteren)
Conjugations for kuisen:
o.t.t.
- kuis
- kuist
- kuist
- kuisen
- kuisen
- kuisen
o.v.t.
- kuiste
- kuiste
- kuiste
- kuisten
- kuisten
- kuisten
v.t.t.
- heb gekuist
- hebt gekuist
- heeft gekuist
- hebben gekuist
- hebben gekuist
- hebben gekuist
v.v.t.
- had gekuist
- had gekuist
- had gekuist
- hadden gekuist
- hadden gekuist
- hadden gekuist
o.t.t.t.
- zal kuisen
- zult kuisen
- zal kuisen
- zullen kuisen
- zullen kuisen
- zullen kuisen
o.v.t.t.
- zou kuisen
- zou kuisen
- zou kuisen
- zouden kuisen
- zouden kuisen
- zouden kuisen
en verder
- ben gekuist
- bent gekuist
- is gekuist
- zijn gekuist
- zijn gekuist
- zijn gekuist
diversen
- kuis!
- kuist!
- gekuist
- kuisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kuisen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
purgar | laxeren; purgeren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
expurgar | in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen | |
purgar | in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen | laxeren; purgeren; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren |
purificar | in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen | reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren |