Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knokken (Nederlands) in het Spaans
knokken:
-
knokken (vechten; bakkeleien; duelleren; kampen; matten)
combatir; luchar; pelearse; pelear; dar puñetazos; reñir; batirse; luchar contra; combatir en desafío; impugnar; andar a la greña; batirse en duelo; hacer un duelo-
combatir werkwoord
-
luchar werkwoord
-
pelearse werkwoord
-
pelear werkwoord
-
dar puñetazos werkwoord
-
reñir werkwoord
-
batirse werkwoord
-
luchar contra werkwoord
-
combatir en desafío werkwoord
-
impugnar werkwoord
-
andar a la greña werkwoord
-
batirse en duelo werkwoord
-
hacer un duelo werkwoord
-
-
knokken (matten; strijden; vechten)
Conjugations for knokken:
o.t.t.
- knok
- knokt
- knokt
- knokken
- knokken
- knokken
o.v.t.
- knokte
- knokte
- knokte
- knokten
- knokten
- knokten
v.t.t.
- heb geknokt
- hebt geknokt
- heeft geknokt
- hebben geknokt
- hebben geknokt
- hebben geknokt
v.v.t.
- had geknokt
- had geknokt
- had geknokt
- hadden geknokt
- hadden geknokt
- hadden geknokt
o.t.t.t.
- zal knokken
- zult knokken
- zal knokken
- zullen knokken
- zullen knokken
- zullen knokken
o.v.t.t.
- zou knokken
- zou knokken
- zou knokken
- zouden knokken
- zouden knokken
- zouden knokken
en verder
- is geknokt
diversen
- knok!
- knokt!
- geknokt
- knokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knokken:
Computer vertaling door derden: