Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knellend (Nederlands) in het Spaans
knellend:
-
knellend (nijpend; beklemmend; smartelijk)
agudo; acuciante; penetrante-
agudo bijvoeglijk naamwoord
-
acuciante bijvoeglijk naamwoord
-
penetrante bijvoeglijk naamwoord
-
-
knellend (klemzittend; klemmend)
Vertaal Matrix voor knellend:
knellen:
-
knellen (drukken)
-
knellen (vastklemmen; vasthouden; vastknellen)
-
knellen (omklemmen; klemmen)
enganchar; agarrar; encajar; sujetar en; pillar; estrechar; escurrir; retorcer; estrujar; atrancar; abrazarse a; agarrotarse; darse por aludido; clavar con alfileres-
enganchar werkwoord
-
agarrar werkwoord
-
encajar werkwoord
-
sujetar en werkwoord
-
pillar werkwoord
-
estrechar werkwoord
-
escurrir werkwoord
-
retorcer werkwoord
-
estrujar werkwoord
-
atrancar werkwoord
-
abrazarse a werkwoord
-
agarrotarse werkwoord
-
darse por aludido werkwoord
-
clavar con alfileres werkwoord
-
-
knellen (strak zitten)
Conjugations for knellen:
o.t.t.
- knel
- knelt
- knelt
- knellen
- knellen
- knellen
o.v.t.
- knelde
- knelde
- knelde
- knelden
- knelden
- knelden
v.t.t.
- heb gekneld
- hebt gekneld
- heeft gekneld
- hebben gekneld
- hebben gekneld
- hebben gekneld
v.v.t.
- had gekneld
- had gekneld
- had gekneld
- hadden gekneld
- hadden gekneld
- hadden gekneld
o.t.t.t.
- zal knellen
- zult knellen
- zal knellen
- zullen knellen
- zullen knellen
- zullen knellen
o.v.t.t.
- zou knellen
- zou knellen
- zou knellen
- zouden knellen
- zouden knellen
- zouden knellen
en verder
- is gekneld
diversen
- knel!
- knelt!
- gekneld
- knellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knellen:
Wiktionary: knellen
knellen
Cross Translation:
verb
-
pijnlijk drukken
- knellen → apretar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knellen | → urgir; apremiar; apretar; presionar; insistir; acelerar; activar; adelantar; apresurar | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• knellen | → apretar | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |