Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knarsen (Nederlands) in het Spaans
knarsen:
-
knarsen
chillar; chirriar; rechinar; craquear; crujir los dientes-
chillar werkwoord
-
chirriar werkwoord
-
rechinar werkwoord
-
craquear werkwoord
-
crujir los dientes werkwoord
-
Conjugations for knarsen:
o.t.t.
- knars
- knarst
- knarst
- knarsen
- knarsen
- knarsen
o.v.t.
- knarste
- knarste
- knarste
- knarsten
- knarsten
- knarsten
v.t.t.
- heb geknarst
- hebt geknarst
- heeft geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
v.v.t.
- had geknarst
- had geknarst
- had geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
o.t.t.t.
- zal knarsen
- zult knarsen
- zal knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
o.v.t.t.
- zou knarsen
- zou knarsen
- zou knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
diversen
- knars!
- knarst!
- geknarst
- knarsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knarsen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
chillar | joelen | |
rechinar | gekrab; gekras; krassen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
chillar | knarsen | blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; fluisteren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krassen; krijsen; lispelen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; sissen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben |
chirriar | knarsen | brullen; huilen; janken; krijsen |
craquear | knarsen | afkraken; een krakend geluid maken; huizen kraken; katten; knakken; kraken; kritiseren |
crujir los dientes | knarsen | |
rechinar | knarsen |