Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. klier:
  2. klieren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klier (Nederlands) in het Spaans

klier:

klier [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de klier (inwendig orgaan)
    la glándula
  2. de klier (ellendeling; schurk; smeerlap; )
    el desgraciado; el miserable

Vertaal Matrix voor klier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desgraciado ellendeling; klier; kreng; mispunt; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk bastaard; buitenechtelijk kind; drommel; etter; etterbak; galbak; hork; kinkel; lelijkerd; lomperd; ongelukkige; proleet; schlemiel; slemiel; slungel; stakker; stumper; sukkel; vlegel; watje; zielenpiet
glándula inwendig orgaan; klier
miserable ellendeling; klier; kreng; mispunt; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk galbak; hork; kinkel; lomperd; proleet; vlegel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desgraciado betreurenswaardig; deerlijk; godgeklaagd; hemeltergend; jammer; jammerlijk; naar; naargeestig; onbevredigend; onfortuinlijk; ongelukkig; ontoereikend; onvoldoende; onvolwaardig; onzalig; rampspoedig; rouwig; schandalig; schandelijk; sneu; somber; spijtig; teleurstellend; ten hemel schreiend; treurig; verdrietig; verfoeilijk; vol tegenslag; zeer ergerlijk
miserable armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; haveloos; lamlendig; lamzalig; luizig; meelijwekkend; miserabel; ontzettend; pover; rampzalig; rouwig; schamel; schooierig; schrikaanjagend; schrikbarend; schrikwekkend; sjofel; sjofeltjes; treurig; verdrietig; verlopen; verschrikkelijk; vreselijk

Verwante woorden van "klier":


Wiktionary: klier

klier
noun
  1. orgaan

Cross Translation:
FromToVia
klier glándula DrüseAnatomie: Organ, das eine spezielle Substanz bildet und als Sekret nach außen, oder als Hormon in die Blutbahn absondern
klier glándula glande — anatomie|fr organe dont la fonction est, soit de filtrer le sang, soit d’élaborer des produits ou des éléments nécessaires tant à la reproduction qu’à l’entretien de la vie.

klieren:

klieren werkwoord (klier, kliert, klierde, klierden, geklierd)

  1. klieren (griepen; etteren; zeiken)
    chinchar; dar la tabarra; charlar; quejarse; cotorrear; parlotear

Conjugations for klieren:

o.t.t.
  1. klier
  2. kliert
  3. kliert
  4. klieren
  5. klieren
  6. klieren
o.v.t.
  1. klierde
  2. klierde
  3. klierde
  4. klierden
  5. klierden
  6. klierden
v.t.t.
  1. heb geklierd
  2. hebt geklierd
  3. heeft geklierd
  4. hebben geklierd
  5. hebben geklierd
  6. hebben geklierd
v.v.t.
  1. had geklierd
  2. had geklierd
  3. had geklierd
  4. hadden geklierd
  5. hadden geklierd
  6. hadden geklierd
o.t.t.t.
  1. zal klieren
  2. zult klieren
  3. zal klieren
  4. zullen klieren
  5. zullen klieren
  6. zullen klieren
o.v.t.t.
  1. zou klieren
  2. zou klieren
  3. zou klieren
  4. zouden klieren
  5. zouden klieren
  6. zouden klieren
diversen
  1. klier!
  2. kliert!
  3. geklierd
  4. klierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor klieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chinchar gepest; geplaag; pesterij
cotorrear leuten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
charlar etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; bomen; chatten; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; keuvelen; kletsen; kletspraat verkopen; kouten; kwebbelen; kwekken; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; ratelen; spreken; wartaal spreken; zeveren; zwammen; zwetsen
chinchar etteren; griepen; klieren; zeiken een eed afleggen; inhaleren; over de longen roken; zemelen; zweren
cotorrear etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; belasteren; ijlen; kakelen; keuvelen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaadspreken; kwaken; kwebbelen; kwetteren; lasteren; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; ratelen; roddelen; ruisen; snateren; wartaal spreken; zacht ruisen; zeveren; zwammen; zwetsen
dar la tabarra etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; klagen; zemelen; zeuren
parlotear etteren; griepen; klieren; zeiken babbelen; ijlen; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; lullen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; ratelen; snateren; spreken; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
quejarse etteren; griepen; klieren; zeiken emmeren; jammeren; jeremiëren; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; weeklagen; zich beklagen

Verwante woorden van "klieren":


Wiktionary: klieren


Cross Translation:
FromToVia
klieren fastidiar; dar la lata triezen — (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt