Nederlands
Uitgebreide vertaling voor klemmend (Nederlands) in het Spaans
klemmend:
-
klemmend (urgent; dringend; met spoed; spoedeisend)
urgente; urgentísimo; rápidamente; enfático; estrecho; ajustado; acuciante; rápido; con rapidez-
urgente bijvoeglijk naamwoord
-
urgentísimo bijvoeglijk naamwoord
-
rápidamente bijvoeglijk naamwoord
-
enfático bijvoeglijk naamwoord
-
estrecho bijvoeglijk naamwoord
-
ajustado bijvoeglijk naamwoord
-
acuciante bijvoeglijk naamwoord
-
rápido bijvoeglijk naamwoord
-
con rapidez bijvoeglijk naamwoord
-
-
klemmend (klemzittend; knellend)
-
klemmend (nadrukkelijk; uitdrukkelijk; met nadruk; met klem)
explícitamente; insistente; expresamente; especificado; apremiante; concienzudo; acuciante; enfático; explícito; categórica; con énfasis; con insistencia; de modo expreso-
explícitamente bijvoeglijk naamwoord
-
insistente bijvoeglijk naamwoord
-
expresamente bijvoeglijk naamwoord
-
especificado bijvoeglijk naamwoord
-
apremiante bijvoeglijk naamwoord
-
concienzudo bijvoeglijk naamwoord
-
acuciante bijvoeglijk naamwoord
-
enfático bijvoeglijk naamwoord
-
explícito bijvoeglijk naamwoord
-
categórica bijvoeglijk naamwoord
-
con énfasis bijvoeglijk naamwoord
-
con insistencia bijvoeglijk naamwoord
-
de modo expreso bijvoeglijk naamwoord
-
-
klemmend (overtuigend; afdoend)
convincente; contundente; persuasivo-
convincente bijvoeglijk naamwoord
-
contundente bijvoeglijk naamwoord
-
persuasivo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor klemmend:
klemmend vorm van klemmen:
-
klemmen (omklemmen; knellen)
enganchar; agarrar; encajar; sujetar en; pillar; estrechar; escurrir; retorcer; estrujar; atrancar; abrazarse a; agarrotarse; darse por aludido; clavar con alfileres-
enganchar werkwoord
-
agarrar werkwoord
-
encajar werkwoord
-
sujetar en werkwoord
-
pillar werkwoord
-
estrechar werkwoord
-
escurrir werkwoord
-
retorcer werkwoord
-
estrujar werkwoord
-
atrancar werkwoord
-
abrazarse a werkwoord
-
agarrotarse werkwoord
-
darse por aludido werkwoord
-
clavar con alfileres werkwoord
-
Conjugations for klemmen:
o.t.t.
- klem
- klemt
- klemt
- klemmen
- klemmen
- klemmen
o.v.t.
- klemde
- klemde
- klemde
- klemden
- klemden
- klemden
v.t.t.
- heb geklemd
- hebt geklemd
- heeft geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
- hebben geklemd
v.v.t.
- had geklemd
- had geklemd
- had geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
- hadden geklemd
o.t.t.t.
- zal klemmen
- zult klemmen
- zal klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
- zullen klemmen
o.v.t.t.
- zou klemmen
- zou klemmen
- zou klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
- zouden klemmen
en verder
- is geklemd
diversen
- klem!
- klemt!
- geklemd
- klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze