Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kapotwerken (Nederlands) in het Spaans
kapotwerken:
-
kapotwerken (hard werken; half dood werken; afbeulen; een ongeluk werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten)
trabajar duro; desriñonar a una persona; matarse trabajando; trabajar como un negro; bregar; trajinar; hacer trabajar con exceso; deslomar a una persona-
trabajar duro werkwoord
-
desriñonar a una persona werkwoord
-
matarse trabajando werkwoord
-
trabajar como un negro werkwoord
-
bregar werkwoord
-
trajinar werkwoord
-
hacer trabajar con exceso werkwoord
-
deslomar a una persona werkwoord
-
Conjugations for kapotwerken:
o.t.t.
- werk kapot
- werkt kapot
- werkt kapot
- werken kapot
- werken kapot
- werken kapot
o.v.t.
- werkte kapot
- werkte kapot
- werkte kapot
- werkten kapot
- werkten kapot
- werkten kapot
v.t.t.
- ben kapot gewerkt
- bent kapot gewerkt
- is kapot gewerkt
- zijn kapot gewerkt
- zijn kapot gewerkt
- zijn kapot gewerkt
v.v.t.
- was kapot gewerkt
- was kapot gewerkt
- was kapot gewerkt
- waren kapot gewerkt
- waren kapot gewerkt
- waren kapot gewerkt
o.t.t.t.
- zal kapotwerken
- zult kapotwerken
- zal kapotwerken
- zullen kapotwerken
- zullen kapotwerken
- zullen kapotwerken
o.v.t.t.
- zou kapotwerken
- zou kapotwerken
- zou kapotwerken
- zouden kapotwerken
- zouden kapotwerken
- zouden kapotwerken
en verder
- heb mij kapot gewerkt
- hebt je kapot gewerkt
- heeft zich kapot gewerkt
- hebben ons kapot gewerkt
- hebben je kapot gewerkt
- hebben zich kapot gewerkt
diversen
- werk kapot!
- werkt kapot!
- kapot gewerkt
- kapotwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze