Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. kano:
  2. kanoën:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kano (Nederlands) in het Spaans

kano:

kano [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kano
    la piragua; la canoa
    • piragua [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canoa [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kano:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
canoa kano
piragua kano

Verwante woorden van "kano":

  • kanootje, kanootjes

Wiktionary: kano


Cross Translation:
FromToVia
kano canoa canoe — small long and narrow boat
kano canoa Kanu — Sportboot, das mit Paddeln bewegt wird

kanoën:

kanoën werkwoord (kano, kanoot, kanoodde, kanoodden, gekanood)

  1. kanoën (kanovaren)

Conjugations for kanoën:

o.t.t.
  1. kano
  2. kanoot
  3. kanoot
  4. kanoën
  5. kanoën
  6. kanoën
o.v.t.
  1. kanoodde
  2. kanoodde
  3. kanoodde
  4. kanoodden
  5. kanoodden
  6. kanoodden
v.t.t.
  1. heb gekanood
  2. hebt gekanood
  3. heeft gekanood
  4. hebben gekanood
  5. hebben gekanood
  6. hebben gekanood
v.v.t.
  1. had gekanood
  2. had gekanood
  3. had gekanood
  4. hadden gekanood
  5. hadden gekanood
  6. hadden gekanood
o.t.t.t.
  1. zal kanoën
  2. zult kanoën
  3. zal kanoën
  4. zullen kanoën
  5. zullen kanoën
  6. zullen kanoën
o.v.t.t.
  1. zou kanoën
  2. zou kanoën
  3. zou kanoën
  4. zouden kanoën
  5. zouden kanoën
  6. zouden kanoën
diversen
  1. kano!
  2. kanoot!
  3. gekanood
  4. kanoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kanoën:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ir en canoa kanovaren; kanoën