Nederlands
Uitgebreide vertaling voor jammeren (Nederlands) in het Spaans
jammeren:
-
jammeren (weeklagen; jeremiëren)
Conjugations for jammeren:
o.t.t.
- jammer
- jammert
- jammert
- jammeren
- jammeren
- jammeren
o.v.t.
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerden
- jammerden
- jammerden
v.t.t.
- heb gejammerd
- hebt gejammerd
- heeft gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
v.v.t.
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
o.t.t.t.
- zal jammeren
- zult jammeren
- zal jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
o.v.t.t.
- zou jammeren
- zou jammeren
- zou jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
en verder
- is gejammerd
diversen
- jammer!
- jammert!
- gejammerd
- jammerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor jammeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gemir | jammeren; jeremiëren; weeklagen | brullen; emmeren; huilen; janken; kermen; kreunen; krijsen; steunen; temen; zich beklagen |
plañirse | jammeren; jeremiëren; weeklagen | |
quejarse | jammeren; jeremiëren; weeklagen | emmeren; etteren; griepen; klagen; klieren; misnoegen uiten; over iets mopperen; zeiken; zich beklagen |
Verwante woorden van "jammeren":
jammeren vorm van jammer:
-
jammer (helaas)
desgraciadamente; por desgracia-
desgraciadamente bijvoeglijk naamwoord
-
por desgracia bijvoeglijk naamwoord
-
-
jammer (helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu)
que lastíma; desagradable; desolado; triste; apenado; sombrío; lleno de dolor; afligido; tétrico; preocupado; trágico; entristecido-
que lastíma bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
desolado bijvoeglijk naamwoord
-
triste bijvoeglijk naamwoord
-
apenado bijvoeglijk naamwoord
-
sombrío bijvoeglijk naamwoord
-
lleno de dolor bijvoeglijk naamwoord
-
afligido bijvoeglijk naamwoord
-
tétrico bijvoeglijk naamwoord
-
preocupado bijvoeglijk naamwoord
-
trágico bijvoeglijk naamwoord
-
entristecido bijvoeglijk naamwoord
-
-
jammer (onbevredigend; onvoldoende; ontoereikend; teleurstellend; spijtig; betreurenswaardig; jammerlijk; sneu)
lástima; insuficiente; insatisfactorio; desagradable; deplorable; desgraciado; no satisfactorio-
lástima bijvoeglijk naamwoord
-
insuficiente bijvoeglijk naamwoord
-
insatisfactorio bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
deplorable bijvoeglijk naamwoord
-
desgraciado bijvoeglijk naamwoord
-
no satisfactorio bijvoeglijk naamwoord
-