Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. inviteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inviteren (Nederlands) in het Spaans

inviteren:

inviteren werkwoord (inviteer, inviteert, inviteerde, inviteerden, geïnviteerd)

  1. inviteren (uitnodigen; engageren)
    invitar; convidar
  2. inviteren (inroepen; aanroepen)
    invocar; recurrir a; llamar; reclutar

Conjugations for inviteren:

o.t.t.
  1. inviteer
  2. inviteert
  3. inviteert
  4. inviteren
  5. inviteren
  6. inviteren
o.v.t.
  1. inviteerde
  2. inviteerde
  3. inviteerde
  4. inviteerden
  5. inviteerden
  6. inviteerden
v.t.t.
  1. heb geïnviteerd
  2. hebt geïnviteerd
  3. heeft geïnviteerd
  4. hebben geïnviteerd
  5. hebben geïnviteerd
  6. hebben geïnviteerd
v.v.t.
  1. had geïnviteerd
  2. had geïnviteerd
  3. had geïnviteerd
  4. hadden geïnviteerd
  5. hadden geïnviteerd
  6. hadden geïnviteerd
o.t.t.t.
  1. zal inviteren
  2. zult inviteren
  3. zal inviteren
  4. zullen inviteren
  5. zullen inviteren
  6. zullen inviteren
o.v.t.t.
  1. zou inviteren
  2. zou inviteren
  3. zou inviteren
  4. zouden inviteren
  5. zouden inviteren
  6. zouden inviteren
en verder
  1. ben geïnviteerd
  2. bent geïnviteerd
  3. is geïnviteerd
  4. zijn geïnviteerd
  5. zijn geïnviteerd
  6. zijn geïnviteerd
diversen
  1. inviteer!
  2. inviteert!
  3. geïnviteerd
  4. inviterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inviteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
llamar aanbellen; bellen; wegroepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
convidar engageren; inviteren; uitnodigen feestelijk onthalen; fuiven; fêteren; noden; trakteren; vergasten op
invitar engageren; inviteren; uitnodigen fuiven; introduceren; kennis laten maken; noden; trakteren; uitnodigen; vergasten op; voorstellen
invocar aanroepen; inroepen; inviteren
llamar aanroepen; inroepen; inviteren aanbellen; aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; erbij zeggen; iemand opbellen; kennis geven; konde doen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; vermelden; vernoemen
reclutar aanroepen; inroepen; inviteren aannemen; aantrekken; aanwerven; in dienst nemen; inhuren; ontbieden; oproepen; rekruteren; ronselen; sommeren; werven
recurrir a aanroepen; inroepen; inviteren

Wiktionary: inviteren


Cross Translation:
FromToVia
inviteren invitar einladen — jemanden freundlich auffordern, bitten, zu kommen oder mitzugehen, um gemeinsam etwas zu tun
inviteren invitar inviterconvier, prier de se trouver, de se rendre quelque part, d’assister à quelque cérémonie, etc.

Computer vertaling door derden: