Nederlands
Uitgebreide vertaling voor inpassen (Nederlands) in het Spaans
inpassen:
-
inpassen (erin passen)
adaptarse; acostumbrar; acostumbrarse a-
adaptarse werkwoord
-
acostumbrar werkwoord
-
acostumbrarse a werkwoord
-
-
inpassen (passen in)
meter en; caber en; enmoldar; encajar; insertar; probarse; interponer; intercalar; entrar en; interpolar; poner entre; encajar en; empujar hacia dentro-
meter en werkwoord
-
caber en werkwoord
-
enmoldar werkwoord
-
encajar werkwoord
-
insertar werkwoord
-
probarse werkwoord
-
interponer werkwoord
-
intercalar werkwoord
-
entrar en werkwoord
-
interpolar werkwoord
-
poner entre werkwoord
-
encajar en werkwoord
-
empujar hacia dentro werkwoord
-
-
inpassen (zich thuisvoelen)
sentirse como en su casa; sentirse a gusto-
sentirse como en su casa werkwoord
-
sentirse a gusto werkwoord
-
Conjugations for inpassen:
o.t.t.
- pas in
- past in
- past in
- passen in
- passen in
- passen in
o.v.t.
- paste in
- paste in
- paste in
- pasten in
- pasten in
- pasten in
v.t.t.
- heb ingepast
- hebt ingepast
- heeft ingepast
- hebben ingepast
- hebben ingepast
- hebben ingepast
v.v.t.
- had ingepast
- had ingepast
- had ingepast
- hadden ingepast
- hadden ingepast
- hadden ingepast
o.t.t.t.
- zal inpassen
- zult inpassen
- zal inpassen
- zullen inpassen
- zullen inpassen
- zullen inpassen
o.v.t.t.
- zou inpassen
- zou inpassen
- zou inpassen
- zouden inpassen
- zouden inpassen
- zouden inpassen
en verder
- ben ingepast
- bent ingepast
- is ingepast
- zijn ingepast
- zijn ingepast
- zijn ingepast
diversen
- pas in!
- past in!
- ingepast
- inpassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze