Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. inleiden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor inleiden (Nederlands) in het Spaans

inleiden:

inleiden werkwoord (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)

  1. inleiden (openen)
    abrir; empezar; inaugurar; comenzar; iniciar

Conjugations for inleiden:

o.t.t.
  1. leid in
  2. leidt in
  3. leidt in
  4. leiden in
  5. leiden in
  6. leiden in
o.v.t.
  1. leidde in
  2. leidde in
  3. leidde in
  4. leidden in
  5. leidden in
  6. leidden in
v.t.t.
  1. heb ingeleid
  2. hebt ingeleid
  3. heeft ingeleid
  4. hebben ingeleid
  5. hebben ingeleid
  6. hebben ingeleid
v.v.t.
  1. had ingeleid
  2. had ingeleid
  3. had ingeleid
  4. hadden ingeleid
  5. hadden ingeleid
  6. hadden ingeleid
o.t.t.t.
  1. zal inleiden
  2. zult inleiden
  3. zal inleiden
  4. zullen inleiden
  5. zullen inleiden
  6. zullen inleiden
o.v.t.t.
  1. zou inleiden
  2. zou inleiden
  3. zou inleiden
  4. zouden inleiden
  5. zouden inleiden
  6. zouden inleiden
en verder
  1. is ingeleid
diversen
  1. leid in!
  2. leidt in!
  3. ingeleid
  4. inleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor inleiden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrir opendoen; openmaken
comenzar aanheffen; inzetten
empezar aanheffen; aansnijden; entameren; inzetten
iniciar aansnijden; entameren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrir inleiden; openen aankaarten; aanknopen; aansnijden; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; entameren; gesprek aanknopen; inluiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; omlijnen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
comenzar inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanleren; aansteken; aantreden; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; eigen maken; gebruik maken van; gebruiken; iets op touw zetten; in de fik steken; inrichten; installeren; intreden; inzetten; leren; ondernemen; op gang komen; oppikken; opsteken; regelen; sigaret opsteken; starten; toepassen; toetreden; van start gaan; verwerven
empezar inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; intreden; inzetten; ondernemen; ontstaan; op gang komen; oprijzen; rijzen; starten; van start gaan; voortkomen
inaugurar inleiden; openen aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; heiligen; inaugureren; inhuldigen; inluiden; inwijden; inzegenen; openen; opwerpen; plechtig bevestigen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; wijden; zegenen
iniciar inleiden; openen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; bezigen; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; opstarten; prepareren; regelen; starten; toepassen; van start gaan; voorbereiden op

Wiktionary: inleiden

inleiden
verb
  1. begin maken aan een verhaal
  2. invoeren

Cross Translation:
FromToVia
inleiden introducir; injerir; anunciar introduire — Faire entrer une chose dans une autre.