Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. incorporeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor incorporeren (Nederlands) in het Spaans

incorporeren:

incorporeren werkwoord (incorporeer, incorporeert, incorporeerde, incorporeerden, geïncorporeerd)

  1. incorporeren (opnemen in groter geheel; inlijven)

Conjugations for incorporeren:

o.t.t.
  1. incorporeer
  2. incorporeert
  3. incorporeert
  4. incorporeren
  5. incorporeren
  6. incorporeren
o.v.t.
  1. incorporeerde
  2. incorporeerde
  3. incorporeerde
  4. incorporeerden
  5. incorporeerden
  6. incorporeerden
v.t.t.
  1. heb geïncorporeerd
  2. hebt geïncorporeerd
  3. heeft geïncorporeerd
  4. hebben geïncorporeerd
  5. hebben geïncorporeerd
  6. hebben geïncorporeerd
v.v.t.
  1. had geïncorporeerd
  2. had geïncorporeerd
  3. had geïncorporeerd
  4. hadden geïncorporeerd
  5. hadden geïncorporeerd
  6. hadden geïncorporeerd
o.t.t.t.
  1. zal incorporeren
  2. zult incorporeren
  3. zal incorporeren
  4. zullen incorporeren
  5. zullen incorporeren
  6. zullen incorporeren
o.v.t.t.
  1. zou incorporeren
  2. zou incorporeren
  3. zou incorporeren
  4. zouden incorporeren
  5. zouden incorporeren
  6. zouden incorporeren
en verder
  1. is geïncorporeerd
diversen
  1. incorporeer!
  2. incorporeert!
  3. geïncorporeerd
  4. incorporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor incorporeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
incorporar bijvoegen; toevoegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
incorporar incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel absorberen; annexeren; inlijven; opnemen; oprichten; opslorpen; opslurpen; optrekken; overeindzetten; overnemen