Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aprender
|
|
bekwamen; blokken; leren; studeren
|
ceder
|
|
uitrekken
|
pagar
|
|
boeten
|
saber
|
|
handigheid; kneep; kunde; kundigheid; kunst; toer; truc
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acceder
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aankomen; afgeven; akkoord gaan; arriveren; beamen; betreden; bevestigen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; ingaan; inleveren; instemmen; invoegen; onderschrijven; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhandigen; overhoren; penetreren; staven; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; uithoren; uitvragen; verhoren
|
acceder a
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
akkoord gaan; gunnen; gunst verlenen; instemmen; inwilligen; ondervragen; overhoren; toestaan; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
|
admitir
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; tolereren; vergunnen; verlenen
|
aprender
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aanleren; blokken; eigen maken; horen; iets leren; instuderen; kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; ondervragen; onderwijzen; oppikken; opsteken; overhoren; studeren; te horen krijgen; uithoren; uitvragen; verhoren; vernemen; verwerven
|
atender a
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aandachtig luisteren; behandelen; gehoorzamen; luisteren; ondervragen; opletten; overhoren; toeluisteren; uithoren; uitvragen; verhoren; verzorgen; zorgen voor; zorgen voor iets
|
atribuir
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aanrekenen; toeschrijven
|
ceder
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; het onderspit delven; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
|
cumplir con
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
bedekken; bekleden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; naleven; ondervragen; overhoren; overtrekken; toestaan; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
|
dar
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overgeven; overhandigen; overhoren; ronddelen; schenken; toebrengen; toesteken; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
|
deber de ser
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren
|
dividir en lotes
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
|
encuestar
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren
|
entrevistar
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
een interview houden; interviewen
|
extender
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
afsteken; distribueren; eruit springen; expanderen; in het oog lopen; openen; opvallen; ronddelen; spreiden; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitreiken; uitsmeren; uitspringen; uitsteken; verbreiden; verdelen; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
|
invitar a salir a una
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
|
pagar
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; honoreren; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; storten; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
|
permitir
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aanleunen; aanvaarden; accepteren; akkoord gaan; autoriseren; goed vinden; in staat stellen; instemmen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; veroorloven; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
|
preguntar la lección
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
|
prestar atención a
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aandachtig luisteren; opletten; toeluisteren
|
reconocer
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
afgeven; aftasten; beamen; beseffen; bevestigen; controleren; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; examineren; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets als lof zeggen; inleveren; inspecteren; inzien; keuren; nageven; nieuw leven inblazen; onderkennen; onderschrijven; ondervragen; onderzoeken; overhandigen; overhoren; realiseren; restaureren; schouwen; staven; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen
|
repartir
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
aanleveren; afleveren; arrangeren; bestellen; bezorgen; brengen; delen; distribueren; groeperen; indelen; leveren; opdelen; opsplitsen; ordenen; orderen; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; rondgeven; rondreiken; splitsen; systematiseren; thuisbezorgen; toeleveren; trakteren; uitdelen; uitreiken; verdelen; versturen; zenden; zich splitsen
|
repasar la lección
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
|
saber
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
in staat zijn; kennen; kunnen; ondervragen; op de hoogte zijn; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren; vermogen; weten
|
ser de
|
gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
|
behoren; behoren bij; behoren tot; ondervragen; overhoren; thuishoren; toebehoren; toebehoren aan; uithoren; uitvragen; verhoren; zijn van
|