Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor heffen (Nederlands) in het Spaans
heffen:
-
heffen (omhoog doen)
-
heffen (omhoog heffen; opheffen; hijsen)
-
heffen (optillen; opheffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen)
Conjugations for heffen:
o.t.t.
- hef
- heft
- heft
- heffen
- heffen
- heffen
o.v.t.
- hief
- hief
- hief
- hieffen
- hieffen
- hieffen
v.t.t.
- heb geheven
- hebt geheven
- heeft geheven
- hebben geheven
- hebben geheven
- hebben geheven
v.v.t.
- had geheven
- had geheven
- had geheven
- hadden geheven
- hadden geheven
- hadden geheven
o.t.t.t.
- zal heffen
- zult heffen
- zal heffen
- zullen heffen
- zullen heffen
- zullen heffen
o.v.t.t.
- zou heffen
- zou heffen
- zou heffen
- zouden heffen
- zouden heffen
- zouden heffen
en verder
- is geheven
- zijn geheven
diversen
- hef!
- heft!
- geheven
- heffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze