Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
echar
|
|
weggooien
|
regalar
|
|
weggeven
|
servir
|
|
opdienen; serveren
|
suministrar
|
|
leveren
|
verter
|
|
inschenken; leeggieten; uitgieten
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acceder a
|
gunnen; gunst verlenen
|
akkoord gaan; gunnen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; ondervragen; overhoren; toebedelen; toekennen; toestaan; toewijzen; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
|
accedido
|
gunnen; gunst verlenen
|
akkoord gaan; instemmen
|
adjudicar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aanbesteden; uitbesteden
|
admitir
|
gunnen; gunst verlenen
|
afrekenen; beamen; bekennen; belonen; betalen; bevestigen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; onderschrijven; permitteren; salariëren; staven; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
|
ahorrar
|
gunnen; gunst verlenen
|
achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; bijeenzamelen; declineren; doneren; geven; korten; matigen; minder gebruiken; minder worden; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen
|
asentir a
|
gunnen; gunst verlenen
|
beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
|
complacer
|
gunnen; gunst verlenen
|
blij maken; in verrukking brengen; plezieren; tevreden stellen; verblijden; vergenoegen; verheugd; verrukken
|
conceder
|
gunnen; gunst verlenen
|
beamen; bevestigen; cadeau doen; cadeau geven; doneren; dulden; duren; geven; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; onderschrijven; permitteren; schenken; staven; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; verstrekken
|
conferir
|
gunnen; gunst verlenen
|
goed vinden; toestaan; toestemmen
|
consentir
|
gunnen; gunst verlenen
|
afgeven; autoriseren; beamen; bevestigen; billijken; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; inleveren; laten; onderschrijven; overhandigen; permitteren; staven; toekennen; toelaten; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; vertroetelen; verwennen
|
cumplir con
|
gunnen; gunst verlenen
|
bedekken; bekleden; gunnen; iets toekennen; inwilligen; naleven; ondervragen; overhoren; overtrekken; toebedelen; toekennen; toestaan; toewijzen; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren
|
dar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overgeven; overhandigen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toesteken; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
|
dar importancia a
|
gunnen; gunst verlenen
|
|
darse
|
gunnen; gunst verlenen
|
doneren; geven; optreden; performen; schenken; spelen
|
donar
|
gunnen; gunst verlenen
|
cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; schenken; vergeven; weggeven; wegschenken
|
echar
|
gunnen; gunst verlenen
|
afdanken; afscheiden; afvoeren; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; ingieten; inschenken; intappen; leiden; lozen; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitscheiden; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
|
entregar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
|
facilitar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aanmoedigen; bemakkelijken; simplificeren; ter beschikking stellen; vereenvoudigen; vergemakkelijken; verschaffen; versoberen; verstrekken
|
no envidiar
|
gunnen; gunst verlenen
|
|
obsequiar con
|
gunnen; gunst verlenen
|
doneren; geven; schenken; vergasten op
|
otorgar
|
gunnen; gunst verlenen
|
bedelen; begiftigen; beschenken; cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; inwilligen; schenken; toekennen; toestaan; vergunnen; verlenen
|
perdonar
|
gunnen; gunst verlenen
|
cadeau doen; cadeau geven; doneren; excuseren; excuses aanbieden; geven; in acht nemen; kwijtschelden; ontzien; schenken; sparen; vergeven; vergiffenis schenken; verontschuldigen; verschonen
|
prestar
|
gunnen; gunst verlenen
|
doneren; geven; lenen; lombarderen; ontlenen; panden; schenken; te leen geven; te leen krijgen; uitlenen
|
prestar ayuda
|
gunnen; gunst verlenen
|
erbij staan
|
proporcionar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; overgeven; overhandigen; schenken; ter beschikking stellen; toesteken; uitkeren; verschaffen; verstrekken
|
regalar
|
gunnen; gunst verlenen
|
cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; schenken; vergeven; weggeven; wegschenken
|
servir
|
gunnen; gunst verlenen
|
aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijgieten; bijspringen; bijstaan; dienen; dienst doen; doneren; eten opscheppen; gerieven; geven; handreiken; helpen; inschenken; intappen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; schenken; seconderen; serveren; tappen; van dienst zijn; voorschotelen; voorzetten; weldoen
|
suministrar
|
gunnen; gunst verlenen
|
aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; binnen gieten; brengen; geven; iemand iets toedienen; ingeven; leveren; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
|
verter
|
gunnen; gunst verlenen
|
afdruipen; afscheiden; afvoeren; deponeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; neerleggen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
|